Irregular Verbs Flashcards
1
Q
zijn
A
ik ben
jij/ je/ u bent
hij/zij is
we zijn
jullie zijn
zij/ ze zijn
2
Q
hebben
A
ik heb
jj hebt
hij/zij heeft
we hebben
jullie hebben
zij hebben
3
Q
gaan
A
ik ga
jij gaat
hij gaat
wij gaan
jullie gaan
zij ze gaan
4
Q
A