IPB H13 purves Flashcards

1
Q

leg uit wat twee kenmerkende eigenschappen zijn van mensen met het “environmental dependency syndrome”.

A
  1. imatie gedrag; nadoen wat iemand anders doet
  2. gebruik gedrag; altijd dingen gebruiken als je deze tegekomt (trap op lopen; water inschenken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg uit waarom je regels nodig hebt om doelgericht te kunnen handelen en waarom controle daarnaast belangrijk is.

A

regels begeleiden mensen om zich te gedragen in een bepaalde omgeving. de controle zorgt voor de juiste regels in de juiste omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke hersendelen zijn verantwoordelijk voor
WERKGEHEUGEN,
INHIBITIE,
EVALUATIE/MONITOREN,
MENTALE FLEXIBILITEIT (ook wel AANPASSINGSVERMOGEN genoemd)?

A

werkgeheugen: Dorsaal Lateraal Prefrontale cortex (DLPFC)
Inhibitie: basale ganglia & prefrontaal
Evaluatie/monitoren: anterior cingulate cortex (ACC)
mentale flexibiliteit: ACC naar DLPFC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 5 verbindingen zijn verantwoordelijk voor de executieve functies? (en functie)

A
  1. DLPFC & PPF : werkgeheugen
  2. hippocampus naar prefrontaal: informatie uit langetermijngeheugen
  3. Amygdala & vmPFC: emotie en regulatie van emotie
  4. Ventral tegmental Area( VTA;dopamine) & vmPFC: beloning en straf in sociaal gedrag
  5. basale ganglia & alle delen PFC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke drie structuren zijn naast de prefrontale cortex ook belangrijk voor executieve functies?

A
  1. posterieure pariëtale cortex
  2. anterieure cingulate cortex
  3. basale ganglia (altijd betrokken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

twee gevolgen van schade aan PFC?

A
  1. Dysexecutive syndroom (LPFC); problemen met plannen, werkgeheugen, taken uitvoeren, concentratievermogen en weinig emotie.
  2. Dysinhibtie syndroom (vmPFC); constant bewegelijk, euforisch/manisch, abnormaal gevoel voor humor, ongevoelig voor sociale situaties, hyper-emotioneel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

syndroom Abulia

A

frontale schade; langzaam vragen beantwoorden en handelingen uitvoeren, deze handelingen kunnen ze niet lang achte elkaar doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar coderen neuronen in de laterale pre-frontale cortex voor?

A

regels; één neuron codeert voor één regel, als het een complexe regel is met meerdere onderdelen dan codeert één neuron voor een onderdeel van de regeln.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat lijkt het cruciale verschil te zijn in hoe de dorsolaterale prefrontale cortex (DLFPC) en de basale ganglia regels representeren?

A

De DLPFC is erge actief op het moment dat er een regel wordt gewijzigd, de basale ganglia niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 verschillende vormen van inhibitie

A
  1. Het stoppen van gedrag wat eerder was aangeleerd
  2. wegfilteren van irrelevante informatie dat andere handelingen verstoord
  3. tegenhouden van sociaal gezien ongepaste acties
  4. verwijderen van irrelevante informatie uit het werkgeheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg odd-ball, go/nogo en stop signal kort uit.

A

odd-ball: een figuur in verschillende kleuren en grotes, spot ander figuur.
go nogo: iets doen bij go, iets niet doen bij no go
stop signal:iets doen totdat de stop signal komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor problemen ontstaan er tijdens een “delayed match-to-sample” taak als er te weinig inhibitie is?

A

bij te weinig inhibitie, kan het brein niet meer de afleidende geluiden inhiberen en lukt de test niet meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk deel van de prefrontale cortex is beschadigd als mensen zich niet meer kunnen gedragen in sociale situaties?

A

ventraal prefrontale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg uit wat het verschil is tussen verkregen (“acquired”) en aangeboren sociopathie.

A

bij acquired sociopathie hebben mensen wel nog idee van goede sociale regels kunnen ze goede en slechte keuzes van elkaar scheiden(hier niet persee aan te houden). Ook kunnen ze zich schuldig voelen
Bij aangeboren sociopathie snappen mensen niet de reden achter regels, kunnen ze niet goed de consequenties (voor anderen) inzien & kunnen morale dillema’s niet goed begrijpen. ze zijn eerder doelbewust dan impulsief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg de Wisconsin Card Sorting task uit.
Wat is het kernprobleem van patiënten met prefrontale schade op deze taak?
In welke situatie kunnen deze patiënten nog wel leren wisselen van regels?

A

PP moeten kaarten sorteren o.b.v. kleur, vorm of aantal. deze bepaling verandert over verloop van tijd. Patienten met PFC schade kunnen niet een nieuwe regel aannemen en blijven via de oude regel werken. Dit is alleen als de oude regel ook nog mogelijk is, als bijvoorbeeld vanaf dat moment de getallen regel überhaupt niet meer mogelijk is, kunnen ze prima aanpassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk deel van de prefrontale cortex lijkt essentieel om raven progressive matrices test & tower of london test te kunnen oplossen?

A

Frontalpolar cortex

17
Q

Leg het verschil uit tussen “exploitative” en “exploratory” gedrag en welke neurale structuren hierbij betrokken zijn.

A

exploitative: beloning-zoekende. subscorticale belonings regio’s
eploratory: informatie-zoekende. frontalpolar cortex en intraparietaal sulcus

18
Q

Welke neurale structuur is betrokken bij het identificeren van stimuli/situaties die om extra verwerking vragen (zogeheten “conflict monitoring”)?

A

anterior cingulate cortex

19
Q

Leg kort de STROOP-taak uit die vaak gebruikt wordt om “conflict monitoring te bestuderen. Welk proces moet hierbij gecontroleerd onderdrukt worden?

A

de namen van kleuren worden weergegeven in andere kleuren, de taak is om de kleur van het woord te zeggen. het proces van lezen

20
Q

Met welke ERP-component kun je goed “conflict monitoring” onderzoeken? En wanneer treedt deze ERP-component op?

A

Error-related negativity (ERN) 1. bij een verkeerde beweging of bij 2. of dat een actie niet het gewenste resultaat geeft.

21
Q

Leg het werkgeheugenmodel van Baddeley in detail uit. Stamp alle verschillende termen uit dit model goed in je hoofd.

A

Het werkgeheugenmodel bestaat uit 1 centrale uitvoerende macht, dit is het besturingssysteem van het werkgeheugen. Dit bestuur kan informatie ophalen en opslaan bij drie kamers (buffers):
1. fonologische lus; deze bestaat uit de fonologische opslag voor geluiden en uit een articulatorische repetitie(stemmetje in hoofd).

  1. episodische buffer; deze slaat en haalt gebeurtenissen op.
  2. visueel/ruimtelijk schetsblok; deze slaat en haalt object en ruimtelijke informatie op.
22
Q

Leg het werkgeheugenmodel van Cowan in detail uit.

A

Cowan gaat uit van twee niveau’s:
1. representaties van langetermijngeheugen in geactiveerde staat alle onderdelen gecombineerd; door herhaling blijven ze actief.
2. de geactiveerde infobommetjes worden door de uitvoerende centrale macht bekeken.

23
Q

Leg uit hoe deze twee modellen van elkaar verschillen en beargumenteer waarom het model van Baddeley of van Cowan neuraal plausibeler is.

A

Baddeley zegt dat LTG en WG apart van elkaar zijn opgeslagen terwijl Cowan zegt dat het hetzelfde is.
Cowan mening dat LTG onderdelen ‘geactiveerd’ moeten blijven klopt. Ook is het zo dat tegenwoordig bewezen is dat object & ruimtelijk inzicht gescheiden is.
daarom is Cowan meest representatief.

24
Q

Wat wordt er met “delay-period activity” bedoeld bij werkgeheugen?

A

de periode tussen de aanmaak van de info en het kunnen gebruiken.

25
Q

Vat de belangrijkste bevindingen (5 punten op blz. 461) over werkgeheugenretentie in je eigen woorden samen.

A
  1. de bepaalde gebieden blijven actief tijdens
  2. actviteit neemt toe als er meer info moet worden onthouden
  3. bij een beter werkgeheugen is de activiteit hoger.
  4. een hogere activiteit onderdrukt andere werkgeheugentaken
  5. activiteit is hoger als er iets gedaan moet worden met de info ipv alleen onthouden