Invloed van Bewegen en trainingspraktijk Flashcards

1
Q

Geef de 5 belangrijkse vormen van energie gekoppeld aan fysieke activiteit

A
  • Thermische
  • Kinetische (bewegingsenergie)
  • Elektrische
  • Chemische
  • Potentiele (zwaartekracht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef 3 vormen van energie die minder belangrijk zijn

A
  1. nucleaire
  2. lichtenergie
  3. elektromagnetische energie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de eenheid van energie

A

Joule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de definitie van joule

A

de energie die nodig is om een object te verplaatsen met een kracht van 1 newton over de afstand van 1 meter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom spreekt men over calorie ipv joule

A

omdat het lichaam warmte produceert in haar werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

met wat komt 1 cal overeen

A

1 cal komt overeen met de hoeveelheid warmte die nodig is om 1g water met 1graad op te warmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoeveel joule is 1 kcal

A

1 kcal = 4,2 joule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke factoren spelen een rol op ons basaal metabolisme (5)

A
  • geslacht
  • leeftijd
  • lichaamssamenstelling
  • fitheid
  • intensiteit waarmee men sport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoeveel Cal bedraagt ons metaal bolisme als volwassene

A

1200-1800 Cal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe krijgt ons lichaam energie

A

Voeding is ons bron van energie en hiervoor doen we beroep op planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is fotosynthese

A

het proces van checmische energieproductie in de planten door middel van stralingsenergie van de zon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe is fotosynthese belangrijk voor ons

A

in bladeren van groene planten bevinden zich chloroplasten. zij maken onder invloed van zonlicht energierijke organsiche verbindingen zijne koolhydraten, eiwitten en vetten uit CO2 H2o S en N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef de formule van fotosynthese

A

6moleculenCO2 + 6moleculenH2o +invloed van zonlicht 1 molecule glucose (C6H12O6) + 6o2 (zuurstof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de binding van glucose

A

C6 H12 O6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg uit: benzinemotor

A

=koolhydraatverbranding

  • snelle opwekking van energie, veel vermogen
  • snel op bedrijfstemperatuur
  • hoog brandstofverbruik
  • ideaal korte afstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg uit: ATP

A

=adenosinetrifosfaat
energie die vrijkomt uit celademhaling in de mitochondrien wordt er opgeslagen onder de vorm van hoog-energetische verbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg uit : ADP

A

Tussen de fosfaatgroepen van ATP bevinden zich energierijke chemische bindingen. Door het inwerken
van een enzym kan een fosfaatgroep worden afgesplitst = adenosinedifosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is celademhaling

A

in de mitochondrien in de lichaamscellen van mens en dier vindt de omgekeerde reactie plaats : glucose en zuurstof wordt omgezet in water en CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doet celademhaling

A

Energie komt vrij onder de varm van zogenaamde ATP-moleculen die kan zorgen voor spijsverteringing, bloedsomloop etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kan glucose gezien worden als energiedrager

A

Ja. de energie van de zon via de fotosynthese en de celademhaling helpt omzetten in ATP moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geef de Cal van suiker,eiwitten, vetten en alcohol

A
  • 1g suiker : 4 Cal
  • 1g eiwitten: 4 Cal
  • 1g vetten: 9 Cal
  • 1g alcohol: 7 Cal, energierijk maar nutteloos bij leveren van fysieke inspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Geef de lichaamsvoorraden voor vet

A
  • Onderhuids en visceraal (7800g)
  • intramusculair (160g)
  • totaal 7960 g
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geef de lichaamsvoorraden voor Koolhydraten

A
  • Leverglycogeen (110g)
  • spierglycogeen (500g)
  • glucose in lichaamsvloeistoffen (15g)
  • totaal 625g
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geef de Cal van suiker,eiwitten, vetten en alcohol

A
  • 1g suiker : 4 Cal
  • 1g eiwitten: 4 Cal
  • 1g vetten: 9 Cal
  • 1g alcohol: 7 Cal, energierijk maar nutteloos bij leveren van fysieke inspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Leg uit: ATP verbruik

A

eerste 3 seconden gebruikt men ATP moleculen die in spiercellen aanwezig zijn. Na 3 seconden is die voorraad op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

leg uit: anaerobe glycolyse

A

voordeel van dit systeem is dat het snel energie levert
nadeel is dat het afvalproduct (melkzuur) opstapelt waardoor spieren niet meer contraheren.

bij begin van inspanning worden suikers in spieren en bloed aangesproken om ATP aan te maken. piek bevindt zich rond 45sec

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

leg uit: aerobe energielevering

A

verloopt trager dan anaerobe glycolyse. Hier worden suikers vetten en soms eiwitten gebruikt. 1 glucosemodule = 36 ATP moleculen

nadeel: traag energie leveren. Ongeschikt voor lange intense inspanningen

voordeel: er treedt geen verzuring op waardor men langere tijd kan bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Geef de 2 soorten spiervezels

A
  1. slow-twitch/trage spiervezels
  2. Fast-twitch/ snelle spiervezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

geef 4 mate van belasting

A
  1. frequentie
  2. volume
  3. intensiteit
  4. impact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

leg uit: belasting

A

externe lichamelijke factoren
* hoeveel herhalingen voort men uit
* hoelang duurt de training
* wat is de omgevingstemperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

leg uit: belastbaarheid

A
  • hoe goed kan het lichaam omgaan met de belasting
  • hoe is het lichaam anatomisch opgebouwd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

geef de kenmerken van een lagere hartslag

A
  • oudere leeftijd
  • man
  • groter fysiologisch hart
  • uitgeslapen, goede recuperatie
  • gezond
  • goede uithoudingsvermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

geef de kenmerken van hogere hartslag

A
  • jongere leeftijd
  • vrouw
  • kleiner fysiologisch hart
  • vermoeidheid
  • ziek
  • minder uithoudingsvermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Geef de afkorting van EPOC

A

Excess Post-Excercise Oxygen Consumption

=naverbranding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

welke factoren dragen bij aan EPOC

A
  • verhoogd metabolisme
  • verhoogde ademhaling
  • effect van hormonen
  • wegwerken van opgestapeld melkzuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Geef de 3 dimensies van kracht training

A

100% kracht
max kracht, hypertrofie
* Herhaling per reeks: 1x
* aantal reeksen : 5-10
* recuperatie tussen reeks 2-3min

80% kracht
hypertrofie,basiskracht,explosieve kracht
* Herhaling per reeks: 8-12x
* aantal reeksen : 3-6
* recuperatie tussen reeks 2-3min

60% kracht
krachtuithouding,snelkracht
* Herhaling per reeks: 13-20
* aantal reeksen : 2-4
* recuperatie tussen reeks 1-2min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

leg uit: hypertrofie

A

vorm van fysiologische groei van spierweefsel, wat leidt tot een toename in de dikte van spiervezels en daardoor tot een vergroting van de spieromvang. Deze groei wordt vaak nagestreefd door jongens en mannen die voornamelijk geïnteresseerd zijn in het ontwikkelen van spiermassa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

leg uit: maximale kracht

A

Korte herhalingen met veel gewicht, optimaliseert neuromusculaire werking, activeert spiervezels, versterkt spier- en peesweefsel zonder grote volumetoename.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

leg uit: basiskracht

A

Ideaal voor recreatieve sporters, belasting op spier- en peesweefsel lager dan maximale kracht, ontwikkelt voordelen van krachttraining.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

leg uit: krachtuithouding

A

Voor sporters met uithoudingscomponent, langdurige ononderbroken kracht, belangrijk voor sportdisciplines met uithoudingsvermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Geef 3 do and donts in trainingspraktijk

A

DO
1. Tel steeds de loopduur, niet het aantal kilometers om de fysieke belasting in te schatten
2. beperk toename in trainingsvolume in eerste 4 weken.
3. blijf lichaam hydrateren
4. opteer zachte ondergrond

DONT
1. looptijd van de eerste sessie zeker niet langer duren dan 10 minuten
2. forceren van langere afstand te lopen dus forceer dit niet. genetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

geef 2 manieren om fysieke gezondheid van grote populaties in kaart te brengen

A
  1. mortaliteitcijfers (sterfte)
  2. morbiditeitscijfers (afwijking van normale lichaamstoestand)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Geef ondervindingen rond mortaliteit van hart en vaatziekten

A
  1. risico op vroegsterfte is 1,5-3x groter bij sedentaire mensen
  2. mensen met obesitas hebben 70% meer kans op krijgen van hart- of vaataandoening
  3. 11.4% van sterftecijfer is niet behalen van aanbevelingen voor lichaamsbeweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

geef de 3 top doodsoorzaken in belgie

A
  1. kanker
  2. hart en vaatziekten
  3. ziekten ademhalingsstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

leg uit artherosclerose

A

Atherosclerose (het dichtslibben van de slagaderen) vaak ter hoogte van het hart, waardoor (tijdelijk)
zuurstoftekort optreedt in het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat kan fysieke inactiviteit tot leiden

A
  • hartinfarct
  • herseninfarct
  • angina pectoris (stekende pijn bij borstkas)
  • arteriele embolie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

leg uit: osteoporose

A

Osteoporose (botontkalking) is een proces waarbij, meestal door oudere leeftijd en onder invloed van
hormonen, de dichtheid en daardoor de sterkte van de botten afneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

geef risicos van osteoporose

A

Hoog risico om een bot te breken (pols- en heupbreuken)
✓ Ingezakte wervels met rugpijn/kromme rug tot gevolg
✓ Darm- en blaasklachten waardoor organen worden gekneld
✓ Problemen met evenwicht
✓ Verlies van onafhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

leg uit: artrose

A

Artrose is degeneratie van het gewrichtskraakbeen en bot, al dan niet gelieerd aan reuma, waarbij:
✓ het kraakbeen ruwer wordt en sneller afslijt
✓ het gewricht breder wordt en scherpe randen krijgt
✓ kleine bot- en kraakbeenpartikels in de gewrichtsholte een ontsteking kunnen veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

geef de klachten van artrose

A

hevige, scherpe pijn vooral tijdens beweging.
✓ stijfheid, vooral na periode van bewegingloosheid, zoals ‘s morgens (startpijn).
✓ krakend geluid/gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

leg uit: hypertensie

A

Een medische aandoening waarbij de bloeddruk in de bloedvaten continu verhoogd is, wat kan leiden tot gezondheidsproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

wat is de eenheid van bloeddruk

A

gemeten in Hg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

wat is normale bloeddruk

A

Systolische bloeddruk: 120 mmHG
Diastolisch 70mmHG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wanneer heb je hypertensie-hoge bloeddruk

A

systolisch meer dan 140mmHg
diastolisch meer dan 90mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is diastolisch

A

onderdruk, onstpanning van hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

wat is systolisch

A

bovenddruk, contractie van hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

wat zijn de gevolgen van hoge hypertensie

A

risicofactor voor hartinfarct en
cerebrovasculaire aandoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

wat zorgt voor een bloeddrukverlanged effect

A

Regelmatige fysieke activiteit, voornamelijk activiteiten
van langere duur en matige intensiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waardoor wordt Diabetes Mellitus gekenmerkt en hoe beïnvloedt het de insulinefunctie in het lichaam?

A

Diabetes Mellitus, of suikerziekte, wordt gekenmerkt door een probleem in de insulinehuishouding in het lichaam. Insuline geeft de lichaamscellen, voornamelijk spieren en de lever, het signaal om suiker uit het bloed op te nemen, waardoor de bloedsuikerspiegel daalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Hoe verschilt diabetes type 1 van diabetes type 2?

A

Diabetes type 1 is een auto-immuunziekte waarbij het lichaam antistoffen aanmaakt tegen zijn eigen gezonde weefsel. Dit leidt tot de vernietiging van de insulineproducerende cellen in de alvleesklier (bètacellen)

Diabetes type 2 heeft te maken met een onbalans tussen de vraag naar insuline en de productie ervan. Dit type kan zich manifesteren in twee subtypes:
* één met verminderde insulineproductie vanuit de alvleesklier (komt vaker voor bij slanke personen)
* en de andere met insulineresistentie (komt vaker voor bij mensen met overgewicht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Welke factoren verhogen het risico op diabetes type 2?

A

gebrek aan lichaamsbeweging, roken, ongezond dieet, veroudering en genetische aanleg. Obesitas en bepaalde medicijnen zoals corticosteroïden dragen ook bij aan insulineresistentie en verhoogde vraag naar insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Hoe beïnvloedt lichamelijke activiteit personen met diabetes type 2?

A

Onderzoek wijst uit dat lichamelijke activiteit en beweging een positief effect hebben op verschillende aspecten van stofwisselingsstoornissen bij mensen met diabetes type 2. Regelmatige lichamelijke activiteit kan helpen de insulinegevoeligheid te verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is Zwangerschapsdiabetes en wanneer verdwijnt dit meestal?

A

Zwangerschapsdiabetes treedt op tijdens de zwangerschap en verdwijnt meestal na de bevalling. Het is een tijdelijke vorm van diabetes die sommige vrouwen tijdens de zwangerschap treft als gevolg van hormonale veranderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

hoe behandel je diabetes type 1

A

is tot op heden niet te behandelen. aangewezen gezonde levensstijl te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

hoe behandel je diabetes type 2

A

in sommige gevallen omkeerbaar door gezonde levensstijl en voldoende beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Welk beweegadvies geef je bij hart en vaatziekten

A
  1. Elektrocardiogram en doktersadvies: Begin met een elektrocardiogram en overleg met de arts voor hartcontrole en advies.
  2. Geleidelijke opbouw: Bouw fysieke activiteit langzaam op gedurende meerdere weken.
  3. Goed opwarmen: Zorg altijd voor een goede opwarming vooraf.
  4. Matige, langdurige activiteiten: Kies voor matige, langdurige en matig intensieve sporten zoals fietsen, wandelen, zwemmen, tennis.
  5. Krachtoefeningen toegestaan: Krachtoefeningen zijn toegestaan en nuttig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Welk beweegadvies geef je bij osteoporose

A
  1. Krachtoefeningen voor botaanmaak: Voer krachtoefeningen uit om botgroei te stimuleren.
  2. Evenwichtsoefeningen: Doe evenwichtsoefeningen om vallen en breuken te voorkomen.
  3. Vermijd explosieve sporten: Explosieve sporten vermijden om stress op botten te verminderen.
  4. Gesloten keten oefeningen: Kies gesloten keten oefeningen voor contact met de grond en belasting van botten.
  5. Lang wandelen en joggen: Ouderen kunnen profiteren van lang wandelen en licht joggen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Welk beweegadvies geef je bij artrose

A
  1. Lichte krachtoefeningen: Voer lichte krachtoefeningen uit om spieren te versterken, ondanks eventueel ongemak.
  2. Rekoefeningen: Doe rekoefeningen om gewrichtsspanning laag te houden.
  3. Lichte uithoudingsactiviteiten: Kies lichte, cyclische activiteiten zoals zwemmen, fietsen en wandelen om gewrichten soepel te houden.
  4. Vermijd extreme bewegingen: Voorkom extreme bewegingen met maximale gewrichtsimpact, zoals hurkzit en nekrotatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Welk beweegadvies geef je bij obesitas

A
  1. Combinatie van oefeningen: Combineer uithoudings- en krachtoefeningen.
  2. Vermijd hoge impact en warmte: Let op bij hoge impact en warme temperaturen vanwege het hoge lichaamsgewicht.
  3. Monitoring van oefeningen: Meet de zwaarte met hartslag (uithouding) en Borgschaal (alle bewegingsvormen).
  4. Bewegen bij hypertensie: Aërobe lichaamsbeweging verlaagt de bloeddruk, met spierversterkende activiteiten voor extra effect.
  5. Voordelen van bewegen bij hypertensie: Verlaagt de bloeddruk, vergroot levenskansen en verbetert de levenskwaliteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Welk beweegadvies geef je bij diabetes

A
  1. Diabetes onder controle: Alleen bij gecontroleerde diabetes begeleid door arts en zelfbewustzijn.
  2. Geleidelijke opbouw: Bouw fysieke activiteit langzaam op gedurende meerdere weken.
  3. Matige, langdurige activiteiten: Kies voor matige, langdurige en matig intensieve sporten zoals fietsen, wandelen, zwemmen, tennis.
  4. Sporten met partner: Sport met een partner in geval van hypoglycemie.
  5. Let op huidwonden: Wees voorzichtig vanwege mogelijke verminderde bezenuwing.
  6. Type 1 Diabetes: Focus op stabilisatie van bloedwaarden en algemene fitheid.
  7. Type 2 Diabetes: Richtlijnen omvatten regelmatige beweging, dagelijkse activiteit, duursport en krachttraining.
  8. Voldoende hersteltijd: Zorg voor voldoende hersteltijd tussen trainingssessies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Welk beweegadvies geef je bij kanker

A
  1. Toestemming van arts: Vraag eerst toestemming aan de arts voor mogelijke fysieke activiteit.
  2. Matige, langdurige activiteiten: Kies voor matige, langdurige en matig intensieve sporten zoals fietsen, wandelen, zwemmen, tennis.
  3. Psychosociaal welbevinden: Streven naar sociaal contact, plezier en succesbeleving voor psychosociale welzijn.
  4. Geleidelijke opbouw: Bouw activiteit langzaam op vanwege mogelijke bloedarmoede en vermoeidheid door kankerbehandeling.
  5. Energieverbruik en voedselinname: Pas het energieverbruik aan bij weinig eetlust door misselijkheid en vermoeidheid.
  6. Schouder- en armklachten: Let op bij borstkanker vanwege verwijderde lymfeklieren in de oksel.
  7. Streefdoel fysieke activiteit: Probeer minstens een halfuur per dag fysieke activiteit te bereiken.
  8. Pauzes bij vermoeidheid: Neem pauzes bij vermoeidheid en forceer jezelf niet.
70
Q

Hoe definieert de WHO mentale gezondheid?

A

Mentale gezondheid wordt gedefinieerd als een staat van welzijn waarbij elk individu zijn of haar eigen potentieel realiseert, omgaat met normale stress, productief werkt en bijdraagt aan de gemeenschap.

71
Q

Wat geeft de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid (VVGG) aan over psychische problemen?

A

De VVGG meldt dat één op vier mensen vroeg of laat te maken krijgt met min of meer ernstige psychische problemen, die soms vanzelf overgaan maar ook langdurig kunnen aanhouden.

72
Q

Hoeveel mensen in Vlaanderen hebben jaarlijks te maken met psychische problemen?

A

Ongeveer 700.000 mensen in Vlaanderen kampen gedurende een jaar met een psychisch probleem.

73
Q

Wat zijn enkele specifieke bevindingen over psychische klachten bij mannen en vrouwen?

A

Vrouwen hebben bijna twee keer zoveel last van depressie en angst vergeleken met mannen. Mannen hebben vaker psychische stoornissen die te maken hebben met alcoholgebruik.

74
Q

Hoe verhoudt Vlaanderen zich tot het zelfmoordcijfer in Europa?

A

Vlaanderen heeft een van de hoogste zelfmoordcijfers in Europa.

75
Q

: Waarom is het belangrijk om aandacht te hebben voor geestelijke gezondheid volgens de tekst?

A

Omdat veel landgenoten, inclusief jongeren, geen uitweg meer zien voor hun problemen, is het belangrijk dat de maatschappij voldoende aandacht heeft voor geestelijke gezondheid.

76
Q

Wat betekent “Mens sana in corpore sano”?

A

“Mens sana in corpore sano” is een Latijnse uitdrukking die vertaald kan worden als “Een gezonde geest in een gezond lichaam.”

77
Q

Hoe staat de geestelijke gezondheidszorg tegenover fysieke activiteit voor mentale gezondheid?

A

Tot op heden is de geestelijke gezondheidszorg niet volledig overtuigd van de meerwaarde/noodzaak van fysieke activiteit voor mentale gezondheid.

78
Q

Wat zegt wetenschappelijk onderzoek (HEPA, 2001) over de relatie tussen lichaamsbeweging en mentaal welzijn?

A

Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat lichaamsbeweging een positief effect heeft op verschillende aspecten van mentaal welzijn, waaronder zelfbeeld, sociale en morele ontwikkeling, spanning en stress, depressie en angst.

79
Q

Geef uitleg over mens sana in corpore sano

A

is een Latijnse zin die vaak wordt vertaald als “Een gezonde geest in een gezond lichaam.” Deze uitdrukking benadrukt het belang van zowel mentale als fysieke gezondheid. Het idee is dat een evenwichtige combinatie van een gezonde geestelijke toestand en een gezond lichaam essentieel is voor het algehele welzijn van een persoon

80
Q

Wat bepaalt in belangrijke mate of een persoon gelukkig is of niet?

A

Het zelfbeeld van een persoon bepaalt in belangrijke mate of die persoon gelukkig is of niet.

81
Q

Wat zijn kenmerken van mensen met een hoog zelfbeeld?

A

Mensen met een hoog zelfbeeld functioneren beter, hebben een gevoel van controle op factoren, bezitten meer sociale vaardigheden en gaan beter om met anderen.

82
Q

Wat zijn kenmerken van mensen met een laag zelfbeeld?

A

Mensen met een laag zelfbeeld zijn afhankelijk van hun omgeving, twijfelen vaker aan zichzelf en hebben mogelijk moeite met sociale interacties.

83
Q

Hoe kan het zelfbeeld zich versterken?

A

Het zelfbeeld is een zichzelf versterkend proces, waarbij succeservaringen leiden tot meer zelfvertrouwen, competentie en zelfzekerheid. Dit moedigt het aangaan van uitdagingen en het behalen van nieuwe succeservaringen aan.

84
Q

Hoe kan fysieke activiteit het zelfbeeld verbeteren?

A

Fysieke activiteit kan het zelfbeeld verbeteren door succeservaringen te creëren, zoals het gevoel van competentie bij het beheersen van een fysieke inspanning of sportdiscipline, evenals een gevoel van fitheid en aantrekkelijkheid.

85
Q

Wat gebeurt er als mensen denken dat ze niet aan de eisen van een situatie kunnen voldoen?

A

Dit creëert spanning en stress.

86
Q

Wat wordt bedoeld met ‘coping’?

A

‘Coping’ verwijst naar de manier waarop mensen omgaan met stresssituaties.

87
Q

Wat zijn de twee manieren van coping?

A

Probleem-gerelateerd en emotie-gerelateerd.

88
Q

Wat is probleem-gerelateerde coping?

A

Dit houdt in dat de oorzaak van spanning en stress wordt aangepakt.

89
Q

Wat is emotie-gerelateerde coping?

A

Dit draait om de emotionele reactie die bepaalt hoe men met een probleem omgaat.

90
Q

Welke voordelen heeft fysieke activiteit met betrekking tot spanning en stress?

A

Beweging zorgt voor relaxatie en psychologische afleiding, vooral bij emotie-gerelateerde coping.

91
Q

Hoe kan fysieke activiteit het vertrouwen bij coping vergroten?

A

Succeservaringen tijdens fysieke activiteit ontwikkelen het vertrouwen dat emoties komen en gaan, waardoor ze minder snel overweldigen.

92
Q

Wat zijn kenmerken van depressie?

A

Depressie wordt gekenmerkt door een sombere stemming en verlies van interesse of plezier in activiteiten.

93
Q

Hoe vaak komt depressie voor bij vrouwen in vergelijking met mannen?

A

Bij vrouwen komt depressie 2 keer meer voor dan bij mannen.

94
Q

Wat is angst?

A

Angst is een emotionele reactie op een stressor die leidt tot gevoelens, gedachten en fysiologische veranderingen.

95
Q

Wat zijn de twee types angst?

A

Trait anxiety (algemeen angstgevoel) en state anxiety (toestandsangst).

96
Q

Wat wordt verstaan onder depressie en angst als “welvaartsziekte”?

A

Depressie en angst worden beschouwd als de meest voorkomende psychologische problemen en vallen onder de categorie ‘welvaartsziekte’.

97
Q

Hoe kan fysieke activiteit helpen bij depressie en angst?

A

Fysieke activiteit kan bijdragen aan depressie en angst door het vrijkomen van dopamine en serotonine in de hersenen, het creëren van competentiegevoel, zelfvertrouwen en zelfeffectiviteit, het bevorderen van een goed humeur en goede stemming, en bieden van psychologische afleiding.

98
Q

Wat zijn de neurobiologische effecten van fysieke activiteit op mentale gezondheid?

A

Bij acute inspanning komen neurotransmitters en trofische factoren vrij, wat de stemming verbetert. Bij chronische activiteit ontstaan nieuwe neuronen en bloedvaten in de hersenen, wat gedrags- en cognitieve functies verbetert.

99
Q

Hoe kan beweging bijdragen aan psychologische aandoeningen?

A

Bewegen bij milde tot matige psychologische aandoeningen is nuttig. Het heeft zowel een positief effect op bestaande aandoeningen als een preventieve werking om de onset van psychologische aandoeningen te voorkomen.

100
Q

Wat is het belang van matige sportbeoefening voor de psychische gezondheid?

A

Matige sportbeoefening is gunstiger voor psychische gezondheid dan geen sport beoefenen. Veel en intensief sporten is niet noodzakelijkerwijs beter dan matig sporten.

101
Q

Welke negatieve gevolgen kan bewegen hebben op psychologische factoren en mentale status?

A

Competitieve sporters die hoge eisen stellen of personen die zich te veel spiegelen aan anderen kunnen stress, vermoeidheid door overtraining, angst, eetstoornissen en blessures ervaren.

102
Q

Wat is het verband tussen psychologische factoren en het optreden van blessures?

A

Onderzoek toont aan dat er een verband is tussen psychologische factoren zoals ‘self-blame’ en negatieve dagelijkse bekommernissen en het risico op blessures.

103
Q

Hoe kunnen negatieve gevolgen van bewegen op mentale gezondheid worden vermeden?

A

Om de negatieve impact van bewegen op mentale gezondheid te voorkomen, is het belangrijk om een goede balans tussen bewegen en rust te behouden, een goede motivatie voor sport te hebben en haalbare doelen te stellen, inclusief tussendoelen.

104
Q

Wat zijn mogelijke negatieve gevolgen van bewegen voor sporters die zich te veel spiegelen aan anderen?

A

Personen die zich te veel spiegelen aan anderen kunnen stress, vermoeidheid door overtraining, angst, eetstoornissen en blessures ervaren als negatieve gevolgen van bewegen.

105
Q

Hoe kan het verband tussen psychologische factoren en blessures worden samengevat?

A

Studies tonen aan dat psychologische factoren zoals ‘self-blame’ en negatieve dagelijkse bekommernissen verband houden met het risico op blessures.

106
Q

Wat wordt aanbevolen om de negatieve impact van bewegen op mentale gezondheid te vermijden?

A

Een goede balans tussen beweging en rust behouden, een sterke motivatie voor sport hebben en haalbare doelen stellen, inclusief tussendoelen, zijn aanbevolen om negatieve gevolgen te voorkomen.

107
Q

Wat is het verschil tussen sedentair gedrag en fysieke inactiviteit?

A

Sedentair gedrag verwijst naar langdurig zitten of liggen met laag dagelijks energieverbruik, terwijl fysieke inactiviteit verwijst naar het niet voldoen aan beweegnormen.

108
Q

Wat wordt bedoeld met sedentair gedrag?

A

Sedentair gedrag verwijst naar langdurig zitten of liggen met laag dagelijks energieverbruik, zoals TV-kijken, computeren, zittend werken, en gemotoriseerd transport.

109
Q

Welke activiteiten vallen onder sedentair gedrag?

A

Activiteiten zoals TV-kijken, computeren, gamen, zittend werken, les volgen of studeren, en gemotoriseerd transport worden beschouwd als sedentair gedrag.

110
Q

at wordt niet beschouwd als sedentair gedrag?

A

Slaaptijd valt NIET onder sedentair gedrag.

111
Q

Wat is de MET-waarde die overeenkomt met zittende activiteiten?

A

Zittende activiteiten komen overeen met een MET-waarde ≤ 1,6.

112
Q

Wat is de typische PAL-waarde voor mensen met een sedentaire levensstijl?

A

Mensen met een sedentaire levensstijl hebben vaak een PAL-waarde van ≤ 1,55.

113
Q

Hoeveel procent van de dag brengen Vlaamse kleuters, kinderen, jongeren en volwassenen sedentair door?

A

Vlaamse kleuters, kinderen, jongeren en volwassenen brengen 50% tot 85% van hun dag in sedentaire activiteiten door, exclusief slaaptijd.

114
Q

Hoeveel uren per dag wordt geschat dat mensen gemiddeld stilzitten?

A

Mensen zitten gemiddeld 6 tot 8,3 uur per dag stil.

115
Q

Wanneer vindt een groot deel van het sedentair gedrag meestal plaats?

A

Een groot deel van het sedentair gedrag vindt plaats tijdens school- of werkuren.

116
Q

Wat wordt aanbevolen om tv-kijken te beperken?

A

Het wordt aanbevolen om tv-kijken te beperken vanaf jonge leeftijd, omdat sedentair gedrag een gewoontegedrag is en kinderen die veel tv kijken op volwassen leeftijd vaak dezelfde gewoonte behouden.

117
Q

Welke groep besteedt meer tijd aan alle sedentaire activiteiten?

A

Meisjes besteden meer tijd aan alle sedentaire activiteiten, waaronder tv-kijken, computeren, gamen, internetgebruik, zittend werk, zittend les volgen en gemotoriseerd transport.

118
Q

Welke groepen besteden samen meer tijd aan alle sedentaire activiteiten?

A

Deze groepen, waaronder meisjes, besteden samen meer tijd aan alle sedentaire activiteiten, zoals tv-kijken, computeren, gamen, internetgebruik, zittend werk en gemotoriseerd transport.

119
Q

Wat is de staatsvorm van België en hoe wordt de soevereiniteit verdeeld?

A

België is een federale staat waarin de soevereiniteit wordt gedeeld tussen het centrale/nationale/federale niveau en de deelstaten.

120
Q

Wat zijn de verantwoordelijkheden van de Gemeenschappen in de federale staatsstructuur?

A

De Gemeenschappen zijn verantwoordelijk voor taal- en culturele aangelegenheden.

121
Q

Wat zijn de verantwoordelijkheden van de Gewesten in de federale staatsstructuur?

A

De Gewesten zijn verantwoordelijk voor economische aangelegenheden.

122
Q

Wie heeft bevoegdheid over sport in België en welke niveau is betrokken bij sportbeoefening?

A

Sport is een bevoegdheid van de gemeenschappen in België, en de sportbeoefening wordt beïnvloed door zowel de gemeenschappen als bepaalde federale niveaus.

123
Q

Antwoord: Binnenlandse Zaken, Justitie, Sociale Zaken, Defensie en andere federale niveaus beïnvloeden indirect de sportbeoefening in de gewesten.

A

Welke federale niveaus beïnvloeden indirect de sportbeoefening in de gewesten?

124
Q

Vraag: Wat zijn enkele problemen die zich voordoen bij topsport als gevolg van de federale structuur?

A

Antwoord: Enkele problemen bij topsport zijn onder andere het samenstellen van nationale afvaardigingen voor internationale wedstrijden en ongelijke subsidies tussen de gewesten voor topsporters.

125
Q

Welk internationaal orgaan houdt zich bezig met onderwijs, wetenschap en cultuur?

A

Unesco (United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation)

126
Q

Wat zijn de twee belangrijkste Europese instellingen die betrokken zijn bij sport?

A

De Europese Unie (EU) en de Raad van Europa.

127
Q

Welke Belgische federale ministeries zijn betrokken bij sport?

A

Ministerie van Binnenlandse Zaken, Justitie en Landsverdediging zijn betrokken bij sport op federaal niveau.

128
Q

Wie is verantwoordelijk voor sportzaken in de Vlaamse Gemeenschap?

A

Minister van Sport (Ben Weyts, NVA) is verantwoordelijk voor sportzaken in de Vlaamse Gemeenschap.

129
Q

Welke organisatie was voorheen bekend als Bloso en wat is de huidige naam?

A

Voorheen bekend als Bloso, heet nu Sport Vlaanderen (Philippe Paquay).

130
Q

Wie is verantwoordelijk voor sport op lokaal niveau en welke organen zijn hierbij betrokken?

A

De Schepen van Sport is verantwoordelijk op lokaal niveau, en de Gemeentelijke sportraad en -dienst zijn hierbij betrokken.

131
Q

Wat zijn de twee pijlers van sportbeoefening in Vlaanderen?

A

Verplichte sportbeoefening: LO op school

132
Q

Hoe wordt het vak LO (Lichamelijke Opvoeding) in het onderwijs verdeeld volgens onderwijsnetten?

A

Er zijn drie onderwijsnetten: GO! (Gemeenschapsonderwijs), Gesubsidieerd Vrij Onderwijs (Katholiek), en Gesubsidieerd Officieel Onderwijs (Gemeentelijk en provinciaal). Het vak LO is verplicht op alle niveaus.

133
Q

Wat is niet georganiseerde sport in het kader van vrij te kiezen sportbeoefening?

A

Sporten op individuele basis of onder vrienden, sportkampen, commercieel sportaanbod zoals fitnesscentra.

134
Q

Wie zijn betrokken bij georganiseerde sport op lokaal niveau en wat is hun rol?

A

Op lokaal niveau zijn de schepen van sport en de gemeentelijke sportdienst betrokken. Hun rol omvat het ondersteunen van sportclubs, activeren van bewoners voor sportparticipatie, en het aanbieden van sportactiviteiten.

135
Q

Wie is verantwoordelijk voor sportbeleid op Vlaams niveau en welke organen zijn hierbij betrokken?

A

Minister van Sport (Ben Weyts) leidt het Vlaamse sportbeleid. De Vlaamse sportraad en Sport Vlaanderen zijn betrokken bij het adviseren en uitvoeren van dit beleid.

136
Q

Hoeveel Vlamingen nemen deel aan sport in een sportclub?

A

1 op 5 Vlamingen neemt deel aan sport in een sportclub.

137
Q

Hoeveel sportclubs zijn er in Vlaanderen en hoeveel vrijwilligers zijn hierbij betrokken?

A

Er zijn ongeveer 20,000 sportclubs in Vlaanderen met ongeveer 500,000 vrijwilligers.

138
Q

Wat is de rol van ISB (Vlaams instituut voor sportbeheer en recreatiebeleid)?

A

ISB verenigt en ondersteunt mensen betrokken bij lokaal sport- en recreatiebeleid, zoals sportcentra, zwembaden en recreatiedomeinen.

139
Q

Wat is het doel van Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS)?

A

SVS heeft als doel een lokaal sportaanbod toegankelijk te maken voor leerlingen door samenwerking tussen school, gemeentelijke sportdienst, sportclubs en SVS.

140
Q

Wat is de rol van VSF (Vlaams Sportfederatie)?

A

VSF is een koepelorganisatie die 63 Vlaamse sportfederaties vertegenwoordigt, informeert en ondersteunt sinds 1989.

141
Q

Wat is de rol van VTS (Vlaamse Trainersschool)?

A

VTS leidt trainers op in verschillende sportdisciplines en vaardigt diploma’s uit in samenwerking met Sport Vlaanderen, Vlaamse universiteiten, hogescholen en erkende sportfederaties.

142
Q

Wat is de rol van VIGeZ (Vlaams instituut voor Gezond Leven)?

A

VIGeZ is een expertisecentrum voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie, en biedt advies en methodieken aan rond beweging, voeding, geestelijke gezondheid en milieu.

143
Q

Wat is de rol van Vlaamse Logo’s (Lokaal GezondheidsOverleg)?

A

Vlaamse Logo’s implementeren gezondheidsprojecten lokaal in samenwerking met Gezond Leven, zoals in bedrijven, scholen en gemeenten.

144
Q

Wat is het doel van Okra (Open, Kristelijk, Respectvol, Actief)?

A

Okra motiveert gepensioneerden om deel te nemen aan sociale en culturele activiteiten met beweging als een middel.

145
Q

Wat is Parantee-Psylos?

A

Parantee-Psylos is een gesubsidieerde federatie die sportaanbod biedt voor mensen met een handicap.

146
Q

Wat is het doel van het G-sportplatform?

A

Het G-sportplatform dient als aanspreekpunt voor mensen met een beperking die willen sporten, maakt het G-sportlandschap bekend, sensibiliseert, fungeert als kenniscentrum en bevordert samenwerking tussen partijen.

147
Q

Wat is de rol van Sportwerk?

A

Sportwerk coördineert en tewerkstelt sportbegeleiders en vormt een connectie tussen sportwerkers, klanten, partners en de maatschappij.

148
Q

Hoe biedt Buurtsport kansen tot sport en beweging voor mensen in maatschappelijk kwetsbare buurten?

A

: Buurtsport biedt kansen tot sport en beweging voor mensen in maatschappelijk kwetsbare buurten en verkleint de afstand tot de arbeidsmarkt voor mensen met beperkte tewerkstellingskansen.

149
Q

Hoe wordt gedrag veranderd volgens de tekst?

A

Gedrag is veranderbaar en het doel is om mensen stapsgewijs te coachen naar meer fysieke activiteit en hen de voordelen ervan te laten ervaren.

150
Q

Welke twee categorieën van determinanten van fysieke activiteit worden onderscheiden?

A

De twee categorieën zijn individuele determinanten en omgevingsdeterminanten.

151
Q

Welke factoren vallen onder individuele determinanten?

A

Individuele determinanten omvatten kennis, attitude, sociale variabelen, eigen effectiviteit, geanticipeerde spijt, morele verplichting, gepercipieerde voordelen en gepercipieerde hindernissen.

152
Q

Wat is het belang van basiskennis rond het nut van beweging?

A

Basiskennis rond het nut van beweging is belangrijk om bewuste keuzes rond fysieke activiteit aan te moedigen.

153
Q

Wat wordt bedoeld met attitude?

A

Attitude verwijst naar de houding ten opzichte van fysieke activiteit en het inschatten van de kans op gezondheidsproblemen.

154
Q

Wat zijn voorbeelden van sociale variabelen?

A

Sociale variabelen omvatten sociale norm, modeling en sociale ondersteuning.

155
Q

Wat wordt bedoeld met eigen effectiviteit?

A

Eigen effectiviteit verwijst naar de mate waarin een persoon zichzelf in staat acht een gedrag te stellen.

156
Q

Hoe wordt geanticipeerde spijt gebruikt om gedragsverandering aan te moedigen?

A

Gevoelens van spijt, schuld of het niet beantwoorden aan morele regels worden gebruikt om mensen aan te zetten tot actie en gedragsverandering.

157
Q

Wat zijn enkele gepercipieerde voordelen van beweeg- en sportparticipatie?

A

Enkele gepercipieerde voordelen zijn plezier, gezondheidsvoordelen, sociale voordelen, psychische voordelen, competitievoordelen en fysieke aantrekkelijkheid.

158
Q

Wat zijn enkele veel voorkomende gepercipieerde hindernissen voor fysieke activiteit?

A

Enkele veel voorkomende hindernissen zijn gebrek aan tijd, interesse, zelfdiscipline, psychosociale en gezondheidsproblemen, en externe factoren zoals gebrek aan vaardigheden of slecht weer.

159
Q

Wat wordt bedoeld met omgevingsdeterminanten?

A

Omgevingsdeterminanten zijn factoren in de omgeving die van invloed zijn op beweeg- en sportgedrag, zoals de beschikbaarheid van sportfaciliteiten, fietsvergoeding, toegang tot sportzalen, en de kostprijs van sport en bewegen.

160
Q

Welke benadering wordt aanbevolen bij gedragsverandering?

A

Eerst wordt aangeraden om in te spelen op individuele determinanten bij gedragsverandering. Vervolgens kan ook geïntervenieerd worden op de omgeving om deze beweegvriendelijker te maken.

161
Q

Wat zijn enkele voorbeelden van individuele determinanten van fysieke activiteit?

A

Individuele determinanten omvatten kennis, attitude, sociale variabelen, eigen effectiviteit, geanticipeerde spijt/morele verplichting, gepercipieerde voordelen en gepercipieerde hindernissen.

162
Q

Wat wordt bedoeld met eigen effectiviteit?

A

Eigen effectiviteit verwijst naar de mate waarin een persoon zichzelf in staat acht om een bepaald gedrag, zoals fysieke activiteit, te vertonen, zelfs in moeilijke situaties.

163
Q

Hoe kunnen sociale variabelen invloed hebben op fysieke activiteit?

A

: Sociale variabelen omvatten sociale normen, modeling (rolmodellen), en sociale ondersteuning. Deze kunnen beïnvloeden hoe iemand beweeg- en sportgedrag percipieert en uitvoert.

164
Q

Wat is het doel van buurtsport?

A

Buurtsport biedt kansen voor sport en beweging in maatschappelijk kwetsbare buurten en vergroot de betrokkenheid van mensen met beperkte tewerkstellingskansen bij de arbeidsmarkt.

165
Q

Wat zijn de twee pijlers van sportbeoefening in Vlaanderen?

A

De twee pijlers zijn verplichte sportbeoefening (o.a. LO op school) en vrij te kiezen sportbeoefening (niet georganiseerd en georganiseerd, zowel publiek als privaat).

166
Q

Wat zijn enkele voorbeelden van niet-georganiseerde sportbeoefening?

A

Niet-georganiseerde sportbeoefening omvat sporten op individuele basis of met vrienden, sportkampen en commercieel sportaanbod zoals fitnesscentra.

167
Q

Wat zijn enkele belangrijke federaties en organisaties binnen het Vlaamse sportlandschap?

A

Enkele belangrijke organisaties zijn BOIC, ISB, VSF, VTS, VIGeZ, Vlaamse Logo’s, Okra, Parantee-Psylos, G-sportplatform, Sportwerk, en Multimove.

168
Q

Wat is de relatie tussen gedrag en gedragsverandering?

A

Gedrag is een combinatie van automatische reacties en bewuste keuzes. Gedragsverandering is het aanpassen van deze combinatie om beoogde doelen te bereiken, wat vaak uitdagend is door emotionele voor- en nadelen.

169
Q

Welke twee categorieën van determinanten beïnvloeden het gedrag van fysieke activiteit?

A

individuele determinanten en omgevingsdeterminanten.

170
Q

Wat wordt bedoeld met “attitude” in relatie tot fysieke activiteit?

A

Attitude verwijst naar de houding van een persoon ten opzichte van fysieke activiteit, inclusief hun inschatting van de kans op gezondheidsproblemen door inactiviteit.

171
Q

Waarnaar verwijst “eigen effectiviteit” in de context van fysieke activiteit?

A

Eigen effectiviteit, of zelfeffectiviteit, is het geloof dat een persoon heeft in zijn of haar vermogen om een bepaald gedrag te vertonen. Mensen met een hoge eigen effectiviteit hebben vertrouwen om fysieke activiteit vol te houden, zelfs wanneer er uitdagingen zijn, terwijl mensen met lage eigen effectiviteit mogelijk stoppen bij moeilijke situaties.

172
Q

Noem een paar voorbeelden van individuele determinanten van fysieke activiteit.

A

kennis, attitude, sociale variabelen (normen, modellering, ondersteuning), eigen effectiviteit, geanticipeerde spijt, gepercipieerde voordelen en gepercipieerde hindernissen.

173
Q

Hoe kan het concept van “geanticipeerde spijt” worden gebruikt om fysieke activiteit te bevorderen?

A

Geanticipeerde spijt houdt in dat gevoelens van schuld of het niet voldoen aan morele verplichtingen bij het negeren van gezond gedrag worden gebruikt om mensen te motiveren. Hierbij ligt de focus op de negatieve aspecten van inactiviteit in plaats van het benadrukken van de positieve aspecten van fysieke activiteit.

174
Q
A