Interacties Flashcards

1
Q

Soort

A

Groep van individuen die zich in natuurlijke omstandigheden kunnen voortplanten en een vruchtbare nakomeling hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Paren

A

2 individuen van andere geslacht tijdens hun vruchtbare periode samenkomen en op geslachtelijke wijzen voortplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Interactie

A

Binnen een soort kunnen de kans op het voortbestaan van een individu en daarom ook de soort verhoogt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voordelen

A
  1. Paarvorming
  2. Groepsvorming
  3. Samenleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nadelen

A
  1. Concurrentie
  2. Ziektes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hulpbronnen

A

Zijn middelen die organisme nodig hebben om te overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Draagkracht

A

Van een gebied is het aantal organisme dat er kan overleven en zich kan voortplanten de draagkracht van een gebied wordt bepaald door het aantal hulpbronnen dat beschikbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mutualisme

A

Een langdurige samenwerking tussen 2 organismen waarbij beide soorten een duidelijk voordeel hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Commensalisme

A

Een langdurige samenleving vorm tussen 2 soorten dei voordelig is voor de overlevingskans kans van de ene soort, maar waarbij de andere soort geen voordeel of nadeel ervaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Predatie

A

Wanneer het ene organisme het ander opeet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Parasitisme

A

De langdurige samenlevingsvorm tussen 2 soorten die voordelig is voor de ene soort, maar nadelig voor de gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gastheer

A

Is in de biologie een organisme dat andere organisme met zich meedraagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Parasiet

A

Organisme die langdurige met hun gastheer samenleven maar ten kost van hun gastheer leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Amensalisme

A

Een relatie tussen 2 soorten die nadelig is voor de overlevingskans van de ene soort maar geen effect heeft op de andere soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Phatogeen

A

Een parasiet die ons ziek maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Besmetting

A

In contact komen met een phatogeen

17
Q

Infectie

A

Ziektewekkers zich vermeerdert in bepaalde weefsel

18
Q

Ontsteking

A

Ontstaat zich dan door een reactie van het lichaam op een beschadiging

19
Q

Symtonen

A

Ziekteverschijnsel

20
Q

Incubatietijd

A

Periode tussen de besmetting en het verschijnen van de symtonen

21
Q

Virulentie

A

Is de maat voor de hoeveel schade die ziektewekkers kunnen aanbrengen

22
Q

Afweersysteem

A

Het immuunsysteem dat reageert op lichaamsvreemde stoffen maar niet ieder reageert op eendezelfde manier op een infectie

23
Q

Microbioom

A

Microflora samen met haar omgeving in je lichaam

24
Q

Antibiotica

A

Stoffen die bacteriën verzwakken, doden of hun vermeerdig hindert

25
Q

Resistentie

A

Antibiotica niet langer werkzaam