Intelligentie Flashcards

1
Q

CHC-model

A
  • 3e stratum: G, centraal cognitief proces
  • 2e stratum: brede cognitieve vaardigheden
  • 1e stratum: specifieke cognitieve vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke WISC testen zijn er?

A
  • WPSSI (tot 7 jaar)
  • WISC
  • WAIS (vanaf 16)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vervangende tests voor WISC?

A
  • Rakit-2
  • GIT-2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Non-verbale tests?

A
  • WNV
  • SON-R
  • Raven CPM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schalen WISC-III

A
  • verbale schaal
  • performale schaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Primaire indexen WISC-V

A
  • verbaal begrip
  • visueel-ruimtelijk
  • fluide redeneren
  • werkgeheugen
  • verwerkingssnelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

SON-R

A

Horende/slechthorende/dove kinderen
- ruimtelijk inzicht (SON-PS)
- redeneervermogen (SON-RS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

WNV-NL

A

Wechsler Non-Verbal Scale of Ability
- Gebaseerd op CHC-model
- Komt overeen met de WISC
- Vervanger voor SON-R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Raven CPM

A
  • Abstract redeneren en fluide intelligentie
  • Normen sterk verouderd (wel basis voor nieuwe testen)
  • Cultuurvrije test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gemiddelde score WISC-V

A

90-109

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Classificate WISC

A

Van zeer hoog (meer dan 130), naar zeer laag (lager dan 70)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Factoren WISC-III

A
  • Verbaal begrip
  • Verwerkingssnelheid
  • Perceptuele organisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verschil WISC-III en WISC-V indexen

A

WISC-III
- Minder fluide intelligentie
WISC-V
- Minder afhankelijk verwerkingssnelheid, taal en motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verbaal begrip?

A
  • Basale taalvaardigheden (fonologie, semantiek, syntax)
  • Verbale vaardigheden (redeneren, ophalen semantische kennis, verbale expressie en abstractie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Meetpretentie verbaal begrip?

A

Het vermogen om toegang te krijgen tot de verworven woordkennis en deze vervolgens toe te passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Lage scores verbaal begrip?

A
  • Beperkt ontwikkelde woordenschat
  • Moeite met ophalen verworven informatie
  • Problemen met verbale expressie
  • Problemen met redeneren en probleem oplossen
17
Q

Testen verbaal begrip?

A
  • Overeenkomsten (abstract redeneren)
  • Woordenschat (verbaal begrip, woordenkennis –> afname is visueel en auditief)
18
Q

Visueel ruimtelijke vaardigheden?

A
  • Snel herkennen van letters en woorden (lezen)
  • Visueel-ruimtelijk redeneren
  • Integratie en synthese van letters en woorden
  • Aandacht voor visuele details
  • Visueel-ruimtelijke integratie
19
Q

Meetpretentie visueel ruimtelijk?

A

Het vermogen om visuele details te evalueren en visueel-ruimtelijke relaties te begrijpen

20
Q

Lage score visueel ruimtelijk?

A
  • Zwaktes op het gebied van ruimtelijke verwerking
  • Moeite met visueel onderscheidingsvermogen
  • Beperkte visuele aandacht
  • Beperkingen op gebied van visueel-motorische integratie
  • Beperkt algemeen redeneervaardigheid
21
Q

Testen visueel ruimtelijk?

A
  • Blokpatronen (visueel-motoriek, visuele analyse, patroonwaarneming)
  • Figuur samenstellen (Visualisatie, patroonherkenning –> tot hier TIQ)
22
Q

Fluide redeneren?

A
  • Onderscheiden van betekenisvolle patronen/verbindingen
  • Inductief en kwantitatief redeneren
  • Brede visuele integratie
  • Simultaan verwerken
  • Abstract redeneren
23
Q

Meetpretentie fluide redeneren

A

Het vermogen om onderliggende conceptuele relatie tussen visuele objecten te zien en om redeneervaardigheden te gebruiken bij de identificatie en toepassing van regels

24
Q

Lage score fluide redeneren?

A
  • Problemen met identificeren van visuele informatie
  • Moeite met het leggen van verbanden tussen visuele informatie en abstracte concepten
  • Moeite met begrijpen en toepassen van conceptuele en kwantitatieve concepten
  • Beperkt algemeen redeneervaardigheid
25
Q

Testen fluide redeneren?

A
  • Matrix redeneren (abstract redeneren, visuele informatieverwerking)
  • Gewichten (visueel en abstract redeneren)
26
Q

Werkgeheugen?

A
  • Vermogen om informatie te onthouden terwijl deze gebruikt het worden om een cognitieve taak uit te voeren
  • Bewerking/manipulatie uitgevoerd terwijl informatie onthouden moet worden
  • Van belang bij redeneervaardigheden
  • Registreren (aandacht, visueel en auditief onderscheidingsvermogen, concentratie)
  • Vasthouden (actief houden bewuste aandacht)
  • Manipulatie ( mentale herschikking van informatie o.b.v. toepassing van een specifieke regel)
27
Q

Meetpretentie werkgeheugen?

A

Het vermogen om visuele en auditieve informatie te registreren, vast te houden en te manipuleren onder bewuste aandacht

28
Q

Lage scores werkgeheugen?

A
  • Afleidbaarheid
  • Problemen met visueel en auditief onderscheidingsvermogen
  • Moeiten met actief vasthouden van informatie onder bewuste aandacht
  • Gebrek aan opslagcapaciteit
  • Moeite met manipuleren van informatie
  • Algemeen beperkt cognitief functioneren
29
Q

Testen werkgeheugen?

A
  • Cijferreeksen (auditief sequentieel geheugen)
  • Plaatjes reeksen (visueel werkgeheugen, capaciteit)
30
Q

Verwerkingssnelheid?

A
  • Informatie snel en efficiënt verwerken
  • Correlatie verwerkingssnelheid en intellectuele vaardigheid
  • Visueel scannen, onderscheiden, KT, concentratie, visueel-motorische coördinatie
31
Q

Meetpretentie verwerkingssnelheid?

A

De snelheid en nauwkeurigheid van visuele identificatie, besluitvorming en implementering van beslissingen

–> Zien, beslissen, implementeren

32
Q

Lage score verwerkingssnelheid?

A
  • Problemen met visueel onderscheidingsvermogen
  • Afleidbaarheid
  • Vertraagde besluitvorming
  • Motorische problemen
  • Algemeen lage cognitieve snelheid
33
Q

Testen verwerkingssnelheid?

A
  • Symbool substitutie coderen (visueel associatief geheugen)
  • Symbool zoeken (Snelheid visuele informatieverwerking en visuele matching)
34
Q

Gekristalliseerde intelligentie

A

Verworven kennis, feiten, vaardigheden die zijn verworven, door ervaring, formeel en incidenteel leren

35
Q

Fluide intelligentie

A

(Abstract)redeneren, niet-verbale concepten en flexibiliteit –> oplossen van nieuwe problemen zonder terug te vallen op huidige kennis en vaardigheden (=cognitief potentieel)