inleiding staatsrecht Flashcards

1
Q

wat is staatsrecht?

A
  • het recht dat ziet op het recht en functioneren van de staat.
  • En bevat regels over bevoegdheden van de staatsprganen en instellingen.
  • bevat normen die de macht van de staat regelen en aan banden leggen, bijvoorbeeld grondrechten.
  • bestaat de organisatie en werkwijze van zowel de centrale organen van de staat als de decentrale (provincies en gemeenten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar kan je het staatsrecht vinden?

A

in de grondwet en in andere nationale wetgeving en in verdragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een staat?

A

organisatie - territorium/grondgebied - gezag - geweldsmonopolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zijn staten soeverein? (beslissingbevoegd?)

A

ja staten zijn beslissingsbevoegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is interne en externe soeverein?

A

intern = nationaalrechtelijke, bron overheidsgezag
extern = internationaalrechtelijk, erkenning andere staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

staten zijn er in verschillende vormen, welke zijn dat en wat doen zij?

A

eenheidsstaat -> het gezag ligt bij 1 autoriteit. Federale staat -> bestaat uit aparte deelstaten dus die hebben allemaal eigen beleid (Duitsland - VS). Confederatieve staten -> samenwerking tussen verschillende soevereine Staten op grond van een verdrag
rechtstaat: de staat is gebonden aan het recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de kenmerken van een staat?

A
  1. spreiding van overheidsmacht, Trias Politica:

wetgevende macht (het parlement),

rechtsprekende macht (rechtelijke macht)

uitvoerende macht (de regering)

  1. legaliteitsbeginsel
    de overheid kan slechts optreden op de grondslag van, democratisch totstandgekomen gelegitimeerde, algemene regels oftewel de bevoegdheid om te handelen moet in de wet staan.
  2. eerbiediging van fundamentele rechten
  3. Onafhankelijke en onpartijdige rechter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een democratische rechtsrtaat?

A

hier ligt de uiteindelijke zeggenschap bij het volk, zoals Nederland. (monistisch parlementair stelsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een directe democratische en indirecte democratie?

A

directe = referendum en indirecte = volk kiest de vertegenwoordigers (dualistisch parlementaire stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar bestaat de statengeneraal uit?

A

de eerste en tweede kamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe worden de eerste en tweede kamer gekozen?

A

tweede kamer= door het volk gekozen (ons) om de 4 jaar en 150 zetels . Eerste kamer = wordt indirect gekozen door de provinciale staten. (hierin zitten 75 leden en om de 4 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar bestaat de regering uit?

A

de koning en de ministers (kabinet) daarnaast zijn de ministers verantwoordelijk voor de koning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat doet de minister president?

A

bevoegdheden (reglement van Orde van de ministerraad: stelt de agenda vast, zit de vergaderingen voor ziet toe op de uitvoering van besluiten, eerst verantwoordelijke bewindspersoon van het Koninklijk huis, neemt deel aan internationale bijeenkomsten, lidmaatschap Europese raad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat doet de ministerraad?

A

beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat doen ministers?

A

geven leiding aan een ministerie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de regering?

A

de regering is een onderdeel van de formele wetgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

einde week 2 (staatsrecht)

A

start week 3 (staatsrecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is actief kiesrecht?

A

het recht om te kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is passief kiesrecht?

A

het recht om gekozen te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is de wetgeving binnen het staatsrecht?

A
  • maken van algemeen verbindende voorschriften (AVVS): bindende regels die een algemene werking hebben.
  • alle geldende regels
  • wet in materiële en formele zin, geldt voor iedereen
  • wet in formele zin: art. 81 GW en art 82 Gw kan tevens ook een wet in materiële zin zijn, geldt niet altijd, is vastgesteld door de regering en de staten generaal.
21
Q

hoe komt de wetgeving tot stand?

A

stap 1. voorbereiding wetsvoorstel op ministerie

stap 2. bespreking in de ministerraad -> akkoord

stap 3. Raad van State komt met Advies (uitvoerbaar?) strijdig met de grondwet?)

stap 4. voorstel wordt behandeld (speciale commissie) in de tweede kamer (debat), recht van amendement: kan nog wijzigen.

stap 5. er wordt gestemd in de Tweede kamer -> aangenomen

stap 6. hetzelfde in de eerste kamer (behandeling, debat, stemming), ze kunnen wijzigingen laten doen doormiddel van een Novelle -> akkoord.

stap 7. de koning en de minister ondertekenen het voorstel

stap 8. de wet treedt in werking na publicatie

22
Q

hiërarchie van de wetgeving:

A

Lagere regel wijkt voor hogere regel in geval van conflict. of ter wijl hogere regel gaat voor lagere regel.

23
Q

welke regel gaat voor?
A) statuut voor het koninkrijk der Nederlanden
B) de Grondwet

A

A) de statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, want die staat in hogere rang dan de Grondwet.

24
Q

welke regel gaat voor?
A) ministeriële regeling
B) wet (in formele zin)

A

A) wet in formele zin, want die staat hoger in de rang dan de ministeriële regeling

25
Q

welke regel gaat voor?
A) gemeentelijke beslissing
B) provinciale verordening

A

B) want provincie staat boven de gemeente, de gemeente is laagste in de rang.

26
Q

welke regel gaat voor?
A) Koninklijk besluit (AmvB)
B) wet (in formele zin)

A

B) want die staat hoger dan het koninklijk besluit

26
Q

welke regel gaat voor welke regel?
A) ministeriële regeling
B) Koninklijk besluit (AmvB)
C) wet in (formele zin)

A

eerst C) dan B) en dan A)

27
Q

wat is de juiste hiërarchische volgorde binnen de wetgeving?

A
  1. Internationale Verdragen
  2. Statuut koninkrijk der Nederlanden
  3. Grondwet
  4. wet in (formele zin)
  5. Koninklijk Besluit (AmvB)
  6. Ministeriële Regeling
  7. Provinciale Verordening
  8. Gemeentelijke Verordening
28
Q

wie maakt de ministeriële regeling?

A

ministers

29
Q

wie mak(en) de wet in (formele zin)?

A

de regering en staten generaal (SG)

30
Q

wie maakt het koninklijk besluit (AmvB)?

A

de regering

31
Q

wie maakt de provinciale verordening?

A

de provinciale staten

32
Q

wie maakt de gemeentelijke verordening?

A

de gemeente raad

33
Q

welke landen staan gelijk aan het koninkrijk (binnen het statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden) ?

A

1) Aruba
2) Curacao
3) Nederland
4) Sint Maarten

34
Q

wat is de definitie van consitutie?

A

regels die het staatsrecht, het functioneren van de staat, betreffen.

35
Q

wat is geschreven consitutie?

A

de grondwet

36
Q

heeft het verenigd Koninkrijk wel of geen geschreven grondwet?

A

het verenigd koninkrijk heeft geen geschreven grondrecht maar wel een constitutie (wetgeving en ongeschreven gewoontes).

37
Q

hebben alle staten consitutie?

A

ja alle staten hebben constitutie, de meeste hebben dus een grondwet.

38
Q

wat is de grondwet?

A
  • Is het fundament van de Nederlandse rechtsstaat
  • hierin staan de basisregels die in Nederland gelden en waaraan iedereen die inwonende zijn in Nederland zich moet houden.
  • het eerste deel bevat de grondrechten
  • het tweede deel bevat verschillende hoofdstukken over de staatsinstellingen en hun functioneren, zoals de regering, de Staten-Generaal en hoe die gezamelijk wetten maken.
39
Q

definitie grondrechten:

A

onvervreemdbare, fundamentele rechten, ook wel mensenrechten of rechten van de mens genoemd.

staat in H1 van de grondwet en in internationale verdragen (EVRM, ESH, IVBPR, IVESCR, VEU en VWEU).

art. 120 Gw: de rechter mag niet beoordelen of wetten en verdragen kloppen met de grondwet, constitutionele toetsing mag dus niet.

art. 93 Gw: internationale verdragen hebben zonder nadere tussenkomst van onze nationale wetgever een rechtstreekse werking waar iedereen zich aan moet houden.

art. 94 Gw: internationale bepalingen gaan voor de nationale bepalingen oftewel verdrag gaat boven de wetten.

40
Q

soorten grondrechten:

A

Klassieke grondrechten

sociale grondrechten

41
Q

wat zijn Klassieke grondrechten?

A

overheidsonthouding staat centraal, bieden burgers met name bescherming tegen de overheid, staan in het eerste deel (H1) van de grondwet.

42
Q

wat zijn sociale grondrechten?

A

overheid moet ingrijpen en burgers bescherming bieden, leggen opdrachten voor de overheid vast om voorzieningen te treffen voor het maatschappelijke functioneren van de burger, staat in het tweede deel van H1) van de grondwet, H4 van het EU-handvest, ESH en IVESCR.

43
Q

hebben een verticale en horizontale werking :

A

werken primair in de verhouding burger- overheid (verticaal) - overheid hangt boven de burger, maar kan ook verhouding tussen burgers onderling (natuurlijke en rechtspersonen) = horizontaal, staat gelijk aan elkaar.

44
Q

botsing van grondrechten:

A

kennen geen onderlinge rangorde en hebben in meerdere of minder mate horizontale werking.

45
Q

parlementaire democratie:

A

monolitisch parlementaire stelsel: regering en parlement werken nauw samen

dualistisch parlement: regering en parlement werken gescheiden.

46
Q

parlement, de staten generaal bestaat uit de eerste en tweede kamer

A

-

47
Q
A