Inleiding Flashcards

1
Q

wat zijn 4 adaptatiemechanismen

A

hypertrofie, hyperplasie, atrofie, metaplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het verschil tussen hypertrofie en hyperplasie

A

hypertrofie = grotere cellen, hyperplasie = meerdere cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is metaplasie

A

= ander soort cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

in welke organen heb je zuivere hypertrofie?

A

in organen waar cellen niet kunnen delen (spiercellen bijv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen eenvoudige atrofie en numerieke atrofie?

A

eenvoudige: kleiner worden cellen, numerieke: afname aantal cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe ontstaat pathologische atrofie?

A

verminderde belasting, verlies innervatie, verminderde bloedtoevoer, te weinig voeding, verlies hormonale stimuli, druk/compressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

noem de voordelen en nadelen van metaplasie

A

voordeel: epitheel beter bestand tegen prikkel. nadeel: functieverlies en verhoogde kans maligniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de 2 meest voorkomende vormen van celdood na irreversibele schade

A

necrose en apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is necrose?

A

Morfologische veranderingen optredend na de celdood in levend weefsel, als gevolg van denaturatie van intracellulaire eiwitten en enzymatische afbraak van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij welk ziektebeeld is verkazende necrose typerend?

A

tuberculose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij welk ziektebeeld is vetnecrose typerend?

A

pancreatitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is pycnosis?

A

kern verschrompeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is karyorrhexis?

A

kern valt uit elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is karyolysis

A

kern vervaagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verloopt necroptose via activatie caspases?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wanneer vindt necroptosis fysiologisch plaats?

A

tijdens embryogenese

17
Q

noem reacties weefsel op stress:

A

sclerose, elastose, calcificatie

18
Q

Wat is sclerose?

A

Na irreversibele schade vindt er verlittekening plaats van weefsel, weefsel verliest hierbij functie

19
Q

wat is elastose en wanneer vindt dit plaats?

A

elastose is afzetting van elastose (elastische vezels) na beschadiging, zie je bij zonbeschadiging van de huid (kleurt blauw aan)

20
Q

Wat is dystrofische calcificatie?

A

in abnormaal weefsel (focaal), serum calcium normaal, deposities onoplosbare Ca zouten (bijv hartklep)

21
Q

wat is metastatische calcificatie?

A

in normaal weefsel en alle organen, serum calcium is verhoogd (hypercalciemie)

22
Q

Wat zijn iatrogene aandoeningen?

A

aandoeningen veroorzaakt door medisch handelen

23
Q

wat zijn idiopathische aandoeningen?

A

aandoeningen zonder bekende oorzaak

24
Q

wat gebeurt er bij een type 3 immuunreactie?

A

immuuncomplex reactie

25
Q

wat is een type 4 immuunreactie?

A

T-cel gemedieerd (vertraagd) type overgevoeligheid

26
Q

wat is een complicatie?

A

er is iets niet goed gegaan maar de behandeling is wel goed gedaan

27
Q

wat is een incident?

A

er is iet niet goed gegaan omdat de behandeling niet goed is gegaan, maar de gevolgen zijn niet ernstig

28
Q

wat is een calamiteit?

A

er is iets niet goed gegaan omdat de behandeling niet goed is gegaan, en de gevolgen zijn ernstig

29
Q

wat is prevalentie?

A

incidentie x duur, aantal gevallen in populatie waarbij er op een bepaald tijdstip een bepaald verschijnsel of ziekte aanwezig is