Inleiding Flashcards

1
Q

Keuzeprobleem (economisch principe)

A

Met gegeven middelen een maximale behoeftebevreding bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Behoefte

A

Het aanvoelen van een tekort en het streven om dit tekort te bevredigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Driehoek van Maslov

A

1) Groei
2) Waardering
3) Sociaal contact
4) Zekerheid
5) Overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Economische of schaarse goederen (waardeverschijnsel)

A

Met beperkte middelen een behoefte bevredigen

*Indien ze door de winkel gratis ter beschikking gesteld zouden worden, zouden de voorraden te snel uitgeput zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Soorten behoeften

A

1) Primaire of levensnoodzakelijke behoefte
2) Immateriële behoefte
3) Collectieve of gemeenschappelijke behoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Economie

A

Studie van het menselijk streven naar maximale bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welvaart

A

De mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welzijn

A

Je gevoel van ‘welbevinden’ en bevrediging van verlangens zoals vriendschap, liefde en geluk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Soorten goederen

A

1) Vrije goederen (= niet-schaarse goederen)
-> Lucht

2) Economische goederen (= schaarse goederen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Soorten economische goederen (1)

A

1) Zuiver individuele goederen (rivaliserend)
-> Fiets, pintje, … niemand kan dat nogeens kopen

2) Zuiver collectieve goederen (n-revaliserend)
-> Diensten van brandweer, politie, …

3) Quasi-/semi-collectieve goederen
-> Onderwijs, wegennet, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Soorten economische goederen (2)

A

1) Consumptiegoederen
-> Verbruiksgoederen: brood
-> Gebruiksgoederen: smartphone

2) Investeringsgoederen
-> Kapitaal-/productiegoederen: gebouwen
-> Vlottende investeringsgoederen: grondstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Consumptiegoederen

A

Bevredigen onmidddellijk de behoeften van gezinshuishoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Investeringsgoederen

A

Goederen die dienen om andere goederen te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Consumptie

A

De aanwending van economische goederen voor niet-productieve doeleinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Productie

A

Het scheppen of toevoegen van waarde aan de economische goederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Methodes

A

1) Inductieve methode (feitelijke gegevens)
2) Deductieve methode (algemeen beginsel)

17
Q

Ceteris-parisbusclausule

A

Als het overige gelijk is, onder overigens gelijke omstandigheden. (1 variabele, rest is constant)

18
Q

Micro-economie

A

een individuele huishouding
(individuele consumenten en bedrijven)

19
Q

Meso-economie

A

Welbepaalde huishoudingen
(regio’s en bedrijfstakken)

20
Q

Macro-economie

A

Economie in zijn geheel