Infinitif Flashcards
1
Q
Sans TE après:
A
- Les auxiliaires de mode.
- Les verbes de perceptions (Horen, zien, voelen, gaan, komen, blijven, laten, doen, leren, helpen, doen, durven.)
2
Q
TE + infinitif
A
- Après certains verbes exprimant un ordre, une interdiction, une requête (Verbieden, bevelen, vragen, verzoeken, dwingen, verplichten, aanraden, zeggen, verhinderen.)
- Après certains verbes exprimant une opinion, un doute, une incertitude (Beweren, zeggen, veronderstellen, vermoeden, denken, hopen, menen, vermijden, voorstellen, van plan zijn, lijken, schijnen, blijken, bekennen.)
- Les duratifs (Hangen, zitten, liggen, staan, lopen, hoeven.)
3
Q
Liste: TE et double infinitif
A
Beginnen, dreigen, durven, hangen, hoeven, liggen, lopen, menen, proberen, staan, trachten, vergeten, wensen en zitten.
4
Q
Liste : TE
A
Beloven, besluiten, bevelen, beweren, blijken, denken, eisen, geloven, lijken, schijnen, vallen, verbieden, voorstellen, vragen, vrezen, weigeren, zeggen.
5
Q
Liste: double infinitif
A
Blijven, doen, gaan, helpen, horen, kommen, kunnen, laten, leren, moeten, mogen, willen, zien, zullen.