indicative present 2 Flashcards
1
Q
ik (drink)
A
je bois
2
Q
jij (herkent)
A
tu reconnais
3
Q
wij (lezen)
A
nous lisons
4
Q
jullie (zeggen)
A
vous dites
5
Q
zij (schrijft)
A
elle écrit
6
Q
ik ( kennen)
A
je connais
7
Q
jij (drinkt)
A
tu bois
8
Q
hij (drinkt)
A
il boit
9
Q
wij (drinken)
A
nous buvons
10
Q
jullie (drinken)
A
vous duvez
11
Q
zij (drinken)
A
ils boivent
12
Q
ik (lees)
A
je lis
13
Q
jij (leest)
A
tu lis
14
Q
hij (leest)
A
il lit
15
Q
jullie (lezen)
A
lisez