Imperfect Flashcards
1
Q
Zijn
A
Is geweest
Been
2
Q
Hebben
A
Heeft gehad
To have
3
Q
Moeten
A
Heeft gemoeten
Must
4
Q
Kunnen
A
Heeft gekund
Can
5
Q
Gaan
A
Is gegaan
Go
6
Q
Doen
A
Heeft gedaan
Do
7
Q
Weten
A
Heeft geweten
Know
8
Q
Worden
A
Is geworden
Become
9
Q
Zeggen
A
Heeft gezegd
Say
10
Q
Willen
A
Heeft gewild
Want
11
Q
Komen
A
Is gekomen
Come
12
Q
Zitten
A
Heeft gezeten
Sit
13
Q
Maken
A
Heeft gemaakt
Make
14
Q
Staan
A
Heeft gestaan
Stand
15
Q
Zien
A
Heeft gezien
See