Common Irregular Verbs Flashcards
1
Q
Je Hebt
A
Je Had
You had
2
Q
Wij Hebben
A
Wij Hadden
We had
3
Q
Ik Wil
A
Ik Wilde
I wanted
4
Q
Jullie Willen
A
Jullie Wilden
You wanted
5
Q
Ik Moet
A
Ik moest
I had to
6
Q
We Moeten
A
We moesten
We had to
7
Q
Ik Ben
A
Ik was
I was
8
Q
Jullie zijn
A
Jullie waren
You were
9
Q
Ik kan
A
Ik kon
I could
10
Q
We kunnen
A
We konden
We could
11
Q
Ik beweeg
A
Ik bewoog
I moved
12
Q
Zij bewegen
A
Zij bewogen
They moved
13
Q
Ik breek
A
Ik brak
I broke
14
Q
Hij denkt
A
Hij dacht
He thought
15
Q
Ik draag
A
Ik droeg
I wore / carried
16
Q
Hij drinkt
A
Hij dronk
He drank
17
Q
We gaan
A
We gingen
We went