immuunsysteem tm blz 10 Flashcards

1
Q

leukocyten

A

witte bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functie leukocyten(3)

A
  • verdediging tegen ziekteverwekkers
  • verwijderen van gifstoffen en afvalproducten
  • verwijderen van afwijkende of beschadigde cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 soorten leukocyten

A
  • granulocyten

- agranulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 3 granulocyten zijn er?

A
  • neutrofielen
  • eosinofielen
  • basofielen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke 2 agranulocyten zijn er?

A
  • monocyten

- lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4 kenmerken van leukocyten in het bloed

A
  1. ) amoeboïde bewegingen
  2. ) diapedese
  3. ) positieve chemotaxis
  4. ) fagocytose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

amoeboïde bewegingen

A

glijdende beweging door stroming van het cytoplasma naar kleine uitstulpingen van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

diapedese

A

leukocyten kunnen de bloedstroom verlaten en in omringende weefsels binnengaan door zich tussen de epitheelcellen van de capillairen naar buiten te wringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

positieve chemotaxis

A

verplaatsing naar ziekteverwekkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

neutrofielen eigenschappen (2)

A
  • komen vaan als 1e bij de verwonding aan

- aanvallen en verteren van de bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eosinofielen eigenschappen (2)

A
  • vallen voorwerpen aan die met antistoffen omgeven zijn

- exocytose van giftige stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

eigenschappen monocyten (2)

A
  • fagocyteren voorwerpen groter dan zichzelf

- geven stoffen af die andere monocyten, neutrofielen en andere fagocyten aantrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lymfocyten eigenschappen (2)

A
  • rol bij afweer maar geen fagocytose

- migeren tussen weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

2 functies lumfocyten

A
  • lichaamsvreemde cellen aanvallen

- antistoffen afgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

leukopenie

A

minder leukocyten dan normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

leukocytose

A

meer leukocyten dan normaal

17
Q

lymfopoëse

A

vorming van lymfocyten

18
Q

lymfestelsel 4 onderdelen

A
  1. ) lymfevaten
  2. ) lymfe(vloeistof)
  3. ) lymfocyten
  4. ) lymfoïde weefsels en organen
19
Q

3 lymfocyten

A
  • T-cellen –> thymus
  • B-cellen–> beenmerg
  • NK-cellen
20
Q

3 functies lymfestelsel

A
  • productie, onderhoud en transport van lymfocyten
  • vloeistoffen en opgeloste deeltjes uit perifere weefsels transporteren naar het bloed
  • hormonen, voedingsstoffen en afvalstoffen naar het bloed transporteren
21
Q

4 verschillende T-cellen

A
  • Tc = cytotoxische T-cellen
  • Th = T-helpercellen
  • Tm = T- geheugencellen
  • Ts = T- supperssorcellen
22
Q

NK- cellen

A

vallen vreemde cellen aan, cellen met virus geïnfecteerd en tumorcellen. geen fagocyten!

23
Q

immuunsysteem

A

afweersysteem

24
Q

wanneer treedt immuunsysteem inwerking? (3)

A
  • pathogene organismen worden herkend
  • barrière van huid of slijmvliezen wordt doorbroken
  • cellen transformeren tot tumorcellen
25
Q

mechanische barrière (2)

A
  • huid + slijmvliezen
26
Q

biologische barrière

A

kolonisatie resistentie

27
Q

opsonisatie

A

bevorderen van fagocytose

28
Q

welke stof scheidt NK-cel af

A

perforine, beschadigt het celmembraan van vreemde cellen

29
Q

IFn

A

interferonen = natuurlijke antivirale eiwitten die immuunsysteem stimuleren en vermenigvuldiging van virussen remmen