Immuunsysteem, Hiv/Aids, TBC, SOA's Flashcards

1
Q

Wat doen NK-cellen?

A

Virus aanpakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doen macrofagen?

A

Endosomale bacteriën aanpakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doen eosinofiele en basofiele granulocyten?

A

Multicellulaire parasieten aanpakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doen neutrofiele granulocyten?

A

Extracellulaire bacteriën en schimmels aanpakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe remt het aangeboren (verworden) immuunsysteem een binnengedrongen pathogeen?

A

Micro-organismen worden aan het oppervlak gesignaleerd door Pattern Recognition Receptors (PRR’s) op epitheel en witte bloedcellen,zoals de Toll Like Receptor, de NACHT-eiwit receptoren en lectinereceptoren. De PRR’s herkennen PAMPs van pathogenen. Wanneer een PRR een PAMP herkend, vormt deze een verbinding (ligand). Deze interactie is specifiek en selectief, en zorgt voor een specifieke respons van cytokines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontwikkeld de naïeve B-cel zich?

A

De B-cel wordt gevormd in het beenmerg en verplaats naar de lymfoïde organen, hier vindt random genherschikking plaats van het J-, V- en D-segment. De B-celreceptor op het oppervlak van de B-cel herkent antigenen; hierdoor vindt proliferatie en differentiatie plaats waardoor de B-cel ontwikkeld tot antilichaam producerende cel / geheugen B-cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

IgG?

A

monomeer, op geheugen B-cellen in weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

IgD?

A

monomeer, op naïeve B-cellen in bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

IgE?

A

monomeer, op geheugen B-cellen in bloed en weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

IgA?

A

dimeer, op geheugen B-cellen in slijmvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

IgM?

A

pentameer, op naïeve B-cellen in bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er als een antilichaam bindt aan een antigeen (antigeen-antilichaamcomplex)?

A

Zorgt voor inactivatie van neutralisatie, agglutinatie en precipitatie. Dit leidt tot een versterkte immuunreactie en fagocytose. Daarnaast zorgt het voor complex activatie van het complement; cell lysis , versterkte immuunrespons , fagocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ontwikkeld de naïeve T-cel?

A

De T-cel wordt aangemaakt in de thymus en verplaatst naar de lymfoïde organen. Ook bij de T-cellen vindt random herschikking plaats. Als de T-cel receptor geactiveerd wordt, ontwikkeld de cel in effector T-cel of in geheugen T-cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee effector T-cellen zijn er?

A

CD4+ T-cel (T-helper cel) en CD8+ T-cel (cytotoxische T-cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doet de CD4+?

A

T helper cel –> bieden hulp aan B-cellen door cytokinenproductie. Ze herkennen peptiden die worden gepresenteerd door de MHC-II moleculen; dit zijn met name antigenen die zijn gevormd door het endosomale pad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet de CD8+?

A

Cytotoxische T cel –> doden de geïnfecteerde cellen. Ze herkennen peptiden die worden gepresenteerd door de MHC-I moleculen; dit zijn met name antigenen gevormd door de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De dendritische cel zorgt ervoor dat de naïeve T cel geactiveerd wordt en zich vormt tot effectieve T-cel; CD8+, CD4+ type I, type II, type III. Hoe en wanneer wordt welke effector T-cel geactiveerd.

A

CD8+ : door granzyme of perforine als er virus / kankercellen aanwezig zijn.
CD4+ I: door IFN-y als er een endosomaal pathogeen aanwezig is.
CD4+ II: door IL-4 of IL-5, als er een multicellulaire parasiet aanwezig is.
CD4+ III: door IL-17, als er een bacterie of schimmel aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke vier signalen geeft een dendritische cel af bij activatie van de T-cel?

A
  1. De verbinding tussen TCR, MHC en peptiden.
  2. Costimulatie: extra bevestiging dat er een pathogeen binnengedrongen is.
  3. Polarisatie: dendritische cel geeft middels polarisatie door welk specifieke pathogeen is binnengedrongen.
  4. Weefselspecifieke migratie (homing): T-cel gaat naar de plek van infectie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de kenmerken van HIV-1?

A
  • seksueel overdraagbaar
  • snellere replicatiecyclus; produceert hogere viral load en dus besmettelijker;
  • hogere prevalentie wereldwijd;
  • kan verticaal (moeder op kind) worden overgedragen;
  • gaat sneller over in AIDS;
  • over de hele wereld verspreid;
  • overgedragen op de mens via chimpansees (rond 1900).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de kenmerken van HIV-2?

A
  • seksueel overdraagbaar;
  • minder besmettelijk dan HIV-1 door tragere replicatiecyclus;
  • niet verticaal over te dragen;
  • komt met name voor in West-Afrika (endemisch);
  • ongeveer 1% van alle hiv-geïnfecteerden is besmet met HIV-1;
  • overgedragen op de mens via zwarte mangabey (1940).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe komt HIV-1 voor in Centraal-Afrika, ten opzichte van hoe dit zich voordoet in Europa en de VS.

A

Centraal-Afrika: met name bij jonge vrouwen en mannen uit hogere inkomensklassen die in de steden wonen.
Europa // VS: met name bij homoseksuele mannen , IV drugsgebruikers en prostituees. De prevalentie onder heteroseksuele mannen en vrouwen neemt ook toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn belangrijke structurele kenmerken van HIV-1?

A
  • retrovirus en lentivirus
  • lipide envelop met daarin virale eiwitten die nodig zijn voor infiltreren van de gastheercel (gp41 en gp120) en bestanddelen afkomstig van gastheercelmembraan;
  • in de lipide envelop zit een nucleocapside, deze bevat met name het virale eiwit p24;
  • capside omhult twee enkelstrengs RNA en virale eiwitten die nodig zijn voor de replicatiecyclus
  • het genoom is klein en bevat slechts 9 genen die coderen voor 15 eiwitten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke virale HIV eiwitten zijn nodig voor de replicatiecyclus van het HIV virus?

A

Reverse transcriptase, integrase en protease.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe wordt het HIV-virus overgedragen?

A

Via geïnfecteerde CD4+ cellen, dendritische cellen en macrofagen (cellen die CD4 presenteren op hun membraan) of via losse virusdeeltjes in bloed/sperma/vaginaal vocht/borstmelk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe gaat de infiltratie van HIV-virus op de CD4+ cel?

A

Wanneer het virusdeeltje in contact komt met de CD4+ cel, bindt het gp120 (eiwit van het hiv virus) aan de CD4 receptor. Door deze binding vindt een conformatieverandering plaats. Hierdoor kan gp120 nu binden aan een co-receptor (CRR5 of CXCR4), er vindt opnieuw een conformatieverandering plaats. Nu kan gp41 zich ook binden aan de CD4+ cel, gp41 faciliteert zo de fusie met tussen virus en cel, waardoor het genoom de gastheercel kan betreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke verschillende co-receptoren kan het HIV-virus binden, en welk virus deeltje bindt aan welke co-receptor?

A

R5-virus (macrofagotroop) : chemokine-receptor CCR5 op de CD4+ cel, dendritische cel, macrofaag. Weinig CD4 op de cel nodig, waardoor deze infectie sneller een meer voorkomt.
X4-virus (lymfocytotroop) : chemokine-receptor CXCR4 op de geïnfecteerde CD4+ cel. Snelle progressie.
Duotrope-virussen: binden beide, vaak begint de infectie met het R5 virus en gaat dan over in X4 binding. Dit gaat gepaard met snelle progressie en afname van aantal CD4+ cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke mutatie kan tegen het HIV-virus beschermen?

A

homozygote CCR5 mutatie (32-nucleotide deletie van het CCR5-allel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe vindt de replicatiecyclus van het HIV-virus plaats? Formuleer het proces.

A

Formuleer; gebruik “reverse transcriptase”, “integrase”, “protease”, “provirus”, “long terminal repeats (LTRs)”, “activatie geïnfecteerde cel”, “NFkB”, “promotors provirus”, “tat”, “rev”, “gag”, “env”, “pol”. Zie blz 8.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

In welke drie fases kan het verloop van HIV worden beschreven?

A

Acute HIV-infectie (eerste drie maanden) , lange asymptomatische fase (2-15 jaar) , snelle progressieve symptomatische fase die eindigt in AIDS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat gebeurt er in de fase van acute HIV-infectie?

A
  • er ontstaan asymptomatische of griepachtige symptomen (meestal niet langer dan twee weken);
  • atypische lymfocytose // leukopenie // trombocytopenie // milde hepatitis
  • aantal virusdeeltjes gaat stijgen; aantal CD4+ cellen gaat dalen
  • bij ernstige daling van aantal CD4+ cellen kunnen opportunistische infecties ontstaan
  • HIV-specifieke immuunreactie komt op gang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer wordt bij HIV gesproken van seroconversie?

A

Wanneer de eerste HIV-antistoffen in het bloed aantoonbaar zijn (HIV antistoffen zijn gevormd en CD8+ T cellen zijn gevormd om geïnfecteerde CD4+ te doden), het aantal virusdeeltjes in het bloed daalt en het aantal CD4+ cellen stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wanneer wordt bij HIV gesproken van de windowfase?

A

Wanneer er wel al RNA van het HIV virus in het bloed aanwezig is, maar de serologische testen die viraal p24 en/of HIV-antistoffen nog negatief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat wordt bedoeld met het “set point” bij HIV?

A

Het aantal virusdeeltjes in het bloed (viral load) dat na de acute fase nog aanwezig is in het bloed; deze is direct gecorreleerd met het toekomstige ziekteverloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurd er tijdens de asymptomatische fase in het beloop van HIV?

A
  • Er wordt bijna een relatief gezien in de uitbreiding van de virusdeeltjes en het tegenhouden van het virus door het immuunsysteem, waarin het virus de overwinnende hand houdt;
  • Er worden veel CD4+ cellen aangemaakt, die ook snel worden geïnfecteerd en sterven (afname CD4+); sterfte gaat via apoptose/celdood door CD8+/directe sterfte door virusinfectie.
  • Er is sprake van algemene symptomen zoals vermoeidheid, nachtzweten, lymfadenopathie en soms huidafwijkingen (sebboroisch eczeem, folliculitis).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wanneer gaat de asymptomatische fase over in de symptomatische fase, wat is vanaf hier het verloop?

A

Er is zo’n laag aantal CD4+ cellen bereikt (<200) dat er geen effectieve primaire en secundair immuunsysteem meer kan worden geïnduceerd tegen ziekteverwekkers. De naïeve en geheugen CD4+ cellen is laag/afwezig; er kan geen T-cel hulp via cytokines plaatsvinden // activatie van antigeen-specifieke CD8+ cellen ontbreekt // B-cellen worden niet meer geïnduceerd.
Er treedt immuundeficiëntie op, waardoor de patiënt vatbaar is voor opportunistische ziekten, en dit is ook het begin van AIDS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer er immuundeficiëntie optreedt, bestaat er een hiërarchie in welke infecties als eerst voorkomen? Hoe verloopt deze hiërarchie?

A
  • Eerst gaat de Th1-gemedieerde immuunrespons verloren –> candida / mycobacterium tuberculosis / pneumocystis jirovecii / gardia lamblia / cryptosporidium / isospora / microsporadia.
  • Vervolgens de antistof of de CD8+ T-celrespons (+ lager aantal CD4+) –> varicella zoster (gordelroos) / kaposisarcoom / EBV (B cel lymfomen).
  • Zeer laag CD4+ –> toxoplasmose / cryptococcus neoformans / cytomegalovirus / colitis / retinitis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Noem HIV-geassocieerde ziekten

A
  • Eczema sebborhoicum
  • Gordelroos
  • Ernstige verlopende waterpokken bij HIV-geïnfecteerde kinderen
  • Herpes genitalis
  • Vaginale en orale candidasis
  • Candyomata veroorzaakt door HPV (genitale wratten)
  • Necrotiserende gingivitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Noem de AIDS definiërende ziekten

A
  • Pneumocytis carinii pneumonie (diffuse interstitiële pneumonie aan beide kanten X-thorax)
  • Candida oesofagitis (sneeuwlandschap bij endoscopie)
  • Cerebrale toxoplasmose (ernstige invaliditeit)
  • CMV-retitinis (blindheid)
  • Tuberculose
  • Cryptococcose
  • Histoplasmose
  • Progressieve multifocale leuko-encephalopathie
  • Kaposisarcoom
  • Lymfoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe minder CD4+ cellen er zijn, hoe groter de kans is op opportunistische infecties. Hoe is dit gediagnostiseerd?

A

CD4+ > 500 = normaal
CD4+ 350-500 = licht verlaagd
CD4+ 200-350 = matig verlaagd
CD4+ <200 = ernstig verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

HIV: wat bepaald de kans op overdracht?

A
  • viral load
  • hoeveelheid aanwezig infectieus virus
  • manier van transmissie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de kans op verticale overdracht van HIV?

A

Zonder borstvoeding 15-25% en met borstvoeding tot 40%. Kinderen raken vaak geïnfecteerd tijdens partus, zeldzamer is via de placenta. Door zwangere vrouwen vroeg in de zwangerschap met cART te behandelen wordt de kans op transmissie <0,1%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe komt het dat de immuunreactie, bestaande uit Th1- / Th2-cellen/B-cellen en CD8+ cyctoxische T-cellen, nooit voldoende sterk zou zijn om het HIV-virus te elimineren?

A

De hoge mutatiegraad van het virus; tegen de tijd dat er een specifieke T- of B-cel reactie is gevormd tegen de epitopen van de ene variant, heeft het virus zich alweer gemuteerd. De hoge mutatiegraad is te verklaren doordat het virale reverse transcriptase geen proofreading mechanisme heeft, er worden dus veel fouten gemaakt bij het vormen van nieuwe virale genomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Breed-neutraliserende antistoffen (bnAbs) tegen HIV??

A

Er zijn individuen die betere antistoffen aanmaken die meerdere HIV-1 varianten kunnen binden = elite neutralizers. Ze herkennen geconserveerde regionen (hier hebben weinig mutaties plaatsgevonden) van envelop glycoproteïnes van HIV die biologisch relevant zijn voor het virus. Een eigenschap van bnAbs is dat ze meerdere structureel verschillende stukjes van HIV-antigenen kunnen binden, waardoor ze polyreactief zijn. Dit verhoogt de kans dat ze een geïnfecteerde cel of virusdeeltje binden en neutraliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zou een zo veilig mogelijk effectief vaccin kunnen zijn voor HIV-infecties?

A

Combinatie van recombinante virale vector (CD8+ geheugen cellen opwekken) samen met recombinant sub-unit viraal eiwit (B-cel respons opwekken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is de eerst uitgevonden HIV-remmer (1987)? Wat deed deze?

A

azidothymidine (zidovudine); NRTI die de DNA-synthese remt door een gemodificeerde nucleoside in te bouwen die verdere DNA-verlenging onmogelijk maakt. Er ontstonden HIV-versies resistent tegen dit middel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is momenteel (sinds 1997) de behandeling voor HIV-infectie?

A

cART / HAART:
combinatietherapie (NNRTI’s) waarbij het vormen van provirus en de productie van nieuwe virusdeeltjes bij nieuw geïnfecteerde cellen wordt tegengehouden. Door combinatietherapie kan het virus niet voldoende snel muteren. Binnen twee weken na het starten met combinatietherapie daalt de hoeveelheid virusdeeltjes in het bloed met zo’n 95%. Bij continuatie van medicatie blijft de viral load dalen tot op het punt dat het virus niet meer detecteerbaar is en CD4+ cellen zich hersteld hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is het belang van therapietrouw in de behandeling van HIV?

A

Bij stoppen van medicatie komt het virus snel terug, waarna het zich ook weer verder kan muteren en aan de reeds geactiveerde immuunrespons kan ontsnappen. Sinds 2016 zijn er daarom combinatiepillen gemaakt; waardoor de patiënt maar 1 pil per dag hoeft in te nemen. Dit moet levenslang (behalve in gevallen van post-treatment controllers).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Bijwerkingen cART?

A
  • exantheem, myalgie, koorts, vermoeidheid, hepatotoxiciteit, pancreatitis, lipodystrofie, hypertriglyceridemie en hypercholesterolemie
  • problemen met centraal zenuwstelsel zoals duizeligheid, depersonalisatie, derealisatie, neuropathie en myopathie
  • immuun reconstitutie inflammatoire syndroom (IRIS); immuunsysteem begint net met herstellen en reageert daardoor heftig op opportunistische infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de behandeling van HIV-2?

A

Mutatie reverse transcriptase gp21 –> reageert niet op NNRTI’s en fusieremmers. Minder behandelmogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Diagnostiek HIV?

A
  1. HIV-serologie (ELISA)

2. Bevestigingstest via plasma-HIV-RNA-PCR waarbij een specifieke HIV-2 test moet worden aangevraagd bij verdenking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat wordt bedoeld met “Zwitsers standpunt”?

A

Adequate behandeling met cART; bij ondetecteerbare viral load is er (bijna) geen risico meer om HIV seksueel over te dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is de preventie van HIV?

A

PEP (postexpositieprofylaxe): wordt gegeven bij transmissie na hoog-risico incident. PEP is het meest effectief zo snel mogelijk (<2 uur) na het accident. Het geven van PEP >72 uur is niet meer effectief.

53
Q

Waaruit bestaat PEP?

A

combinatie van HIV-remmers (cART) die voor vier weken geslikt moet worden om te voorkomen dat het virus zich kan vermenigvuldigen.

54
Q

Welke stappen worden genomen bij een seksaccident (hoog-risico transmissie HIV)?

A
  1. Onbeschermde orale, vaginale of anale seks in afgelopen 7 dagen. Naar stap 2;
  2. Onvrijwillige seks, dan doorverwijzen naar Centrum Seksueel geweld. Vrijwillig dan naar stap 3;
  3. Beoordelen aard accident, bij hoog risico (verkrachting, krab/bijtwondjes, beschadiging aan slijmvliezen, wondjes anale ontvanger) dan stap 4;
  4. Beoordelen bron, is deze HIV-positief? Onbekend: spoed bloedonderzoek. Bron onbekend: msm, sekswerkers, iv drugs, sub sahara afrika worden beschouwd als hoog risico. Bij hoog risico: PEP, behalve als de bron adequaat behandeld wordt en een lage viral load heeft.
  5. Vier maanden na accident screenen op HIV.
55
Q

Welke stappen worden genomen bij een prikaccident (hoog-risico transmissie HIV)?

A
  1. Onmiddelijk actie om de wont te laten doorbloeden en afspoelen met water, en desinfecteren.
  2. Beoordelen aard accident. Bij hoog risico door naar stap 3;
  3. Beoordelen bron. Als er hoog risico is wordt behandeld met PEP. Bron lage viral load dan hoeft er niet behandeld te worden. Bron onbekend: alleen behandelen als de kans groot is dat het HIV-positief is.
  4. Vier maanden later wordt gescreend op HIV.
56
Q

Wat is pre-expositie profylaxe (PrEP, sinds 2010)?

A

Voor individuen die een hoog risico hebben op blootstelling aan HIV. Dagelijks een combinatie van twee NRTIs (tenofovir en emtricitabine) als een combinatiepil. Dit verlaagt de kans op transmissie met 86%. Voor gebruik moeten HIV-infecties worden uitgesloten, ook moet regelmatig SOA-test en nierfunctiecontroles worden uitgevoerd.

57
Q

HIV in nederland?

A

blz 18

58
Q

Preventie HIV bij zwangere vrouwen?

A

In de 12e week worden alle zwangere vrouwen getest op HIV. Geïnfecteerde vrouwen worden behandeld met cART en de neonaat wordt behandeld met PEP.

59
Q

Welke SOI behoren tot de big five in Nederland?

A
  • gonorroe
  • chlamydia
  • syfilis
  • hepatitis B
  • HIV
60
Q

Welke bekende klachten komen voor bij vrouwen en mannen gerelateerd aan SOA?

A
  • endeldarmontsteking (proctitis)
  • genitale ulcera
  • jeuk
  • huidafwijkingen (wratten en plekjes)
61
Q

Welke verwekkers van SOA’s kunnen ulcera veroorzaken?

A
  • Treponema pallidum (syfilis)
  • Herpes Simples Virus (genitale herpes)
  • Chlamydia trachomatis (lymfogranuloma venereum)
62
Q

Wat is de verwekker van gonorreo

A

Neisseria gonorrhoeae (gonokok)

63
Q

Waar komt gonorroe met name voor, klinisch beeld, qua uiting?

A

N. gonorrhoeae heeft voorkeur voor cilindrisch epitheel; infectie komt met name voor in de urethra en de cervix (vrouwen), maar kan ook voorkomen in het rectumslijmvlies en de keel. Infectie bevindt zich vaak lokaal, maar er kan ook een gegeneraliseerde infectie ontstaan.

64
Q

Klachten gonorroe bij vrouwen?

A
  • stikende (pusachtige) vaginale afscheiding en/of bloedverlies
  • irritatie of pijn bij plassen
  • jeuk of irritatie rond anus
  • slijmerige of pusachtige afscheiding bij ontlasting
  • keel ontsteking
  • opgezette halsklieren
65
Q

Klachten gonorroe bij mannen?

A

Klachten zijn vaak duidelijk;

  • veel geelgroene pusachtige afscheiding uit de urethra (druiper)
  • irritatie of pijn bij plassen
  • jeuk of irritatie rond anus
  • slijmerige of pusachtige afscheiding bij ontlasting
  • keel ontsteking
  • opgezette halsklieren
66
Q

Wat zijn de klachten bij een gedissemineerde infectie van gonorroe?

A

Koorts, exantheem, pustels, artralgie of artritis

67
Q

Lokale complicaties gonorroe bij vrouwen en mannen?

A

Vrouwen:
- ontsteking klieren van Skene
- ontsteking klieren van Bartholin
- PID met/zonder perihepatitis (geprikkelde buik en algehele malaise)
Mannen:
- ontsteking van epididymis, prostaat, klieren van Cowper of urethrastricutren

68
Q

Kan gonorroe worden doorgegeven van moeder op kind?

A

Ja; tijdens de vaginale bevallen. De neonaat kan hierdoor gonorroïsche conjunctivitis krijgen (onbehandeld kan dit leiden tot blindheid)

69
Q

Diagnostiek gonorroe?

A

Nucleïnezuuramplificatietechnieken (NAAT/PCR) op materiaal afkomstig van cervix of urethra bij vrouwen en bij mannen eerstestraals urine.
Tegelijk wordt diagnostiek gedaan naar chlamydia, deze bacterie geeft gelijk klachtenbeeld.

70
Q

Wanneer wordt een kweek ingezet bij gonorroe?

A

Indien de patiënt zwanger is, PID heeft of klachten aanhoudend na behandeling. Hierbij wordt direct een resistentiebepaling gedaan.

71
Q

Behandeling gonorroe?

A

1e keus: ceftriaxon intramusculair. Therapiekeuze verandert regelmatig vanwege resistentie tegen AB.
Ceftriaxon kan gecombineerd worden met medicatie voor chlamydia (azitromycine of doxycycline).
PID wordt behandeld met combinatie van ceftriaxon, doxycycline en metronidazol.

72
Q

Wat is de verwekker van chlamydia?

A

Chlamydia trachomatis biovar trachoma

73
Q

Waar komt chlamydia met name voor, klinisch beeld, qua uiting?

A

C. trachomatis heeft voorkeur voor de mucosa van het overgangsepitheel (plaveisel naar cilindrisch), cilindrisch epitheel van de cervix, urethra en proctum (rectum).

74
Q

Hoe ontstaan de symptomen van chlamydia?

A

Immunologische reactie van de gastheercel en door celdood als gevolg van chlamydia-replicatie

75
Q

Wat is het beeld van chlamydia bij vrouwen?

A

Bij 75% verloopt chlamydia zonder symptomen; eventuele klachten zijn weinig specifiek waardoor ze vaak niet aan een SOI worden gerelateerd. Mogelijke klachten zijn pijn/branderig gevoel bij plassen, vage buikpijn, tussentijds vaginaal bloedverlies en een verander fluorpatroon. Infectie kan gecompliceerd worden door PID.

76
Q

Wat is het beeld van chlamydia bij mannen?

A

Mannen hebben meestal een urethritis, prostatis of proctitis. Klachten ide zij kunnen ervaren zijn pijn/branderig gevoel bij plassen urethrale afscheiding, pijn in scrotum. Bij mannen kan de infectie gecompliceerd worden door epididymitis.

77
Q

Bij welke SOA kan bij zowel mannen als vrouwen een sexually acquired reactive arthritis (SARA) voorkomen?

A

chlamydia

78
Q

Diagnostiek chlamydia?

A

NAAT/PCR, materiaal afkomstig uit urethra (urine bij mannen) en vagina (uitstrijkje bij vrouwen)

79
Q

Behandeling chlamydia?

A

Azitromycine, of als alternatief doxycycline. Behandeling bij SARA is symptomatisch.

80
Q

Wat is de verwekker van Lymfogranuloma venereum (LGV)?

A

Chlamydia trachomatis biovar LGV

81
Q

Wat is het klinisch beeld van LGV?

A

Invasiever dan chlamydia, waardoor ook diep gelegen lagen worden geïnfecteerd. De immuunreactie is heftiger en daarmee ook de symptomen.

82
Q

Wat zijn de twee specifieke klinische presentaties?

A
  1. Klassieke inguinale syndroom: kleine genitale ulcera die vaak niet als ulcera worden opgemerkt. Door ulcera is er een verhoogd risico op transmissie van HIV en hepatitis B en C. Na ulcera treedt inguinale lymfadenopathie op, wat samen kan gaan met de vorming van bubo’s (gezwollen lymfeklieren die zich kunnen ontwikkelen tot abces). Zonder behandeling kan dit leiden tot chronische genitale ontsteking met fistelvorming en lokale obstructie van lymfevaten, waardoor genitaal lymfoedeem kan ontstaan.
  2. Anorectale syndroom; proctitis, waarbij lymfadenopathie bij het lichamelijk onderzoek vaak niet aantoonbaar is. Klachten zijn tenesmus ani (valse aandrang van ontlasting), rectaal bloedverlies en afscheiding, obstipatie en pijn
83
Q

Diagnostiek LGV?

A

NAAT/PCR op species C. trachomatis. Indien test positef; NAAT/PCR diagnostiek naar LGV. Ook chlamydia-specifieke serologie kan de diagnose LGV waarschijnlijk maken.

84
Q

Behandeling LGV?

A

Doxycycline gedurende drie weken. Zwangere vrouwen en bij contra-indicatie doxycycline: erytromycine.

85
Q

Er zijn vier herpes simplex virussen die seksueel overdraagbaar zijn. Welke zijn dit?

A

HSV 1, 2 en 8 en het Epstein-Barr virus (EBV).

86
Q

Wat is de verwekker van herpes genitalis?

A

Herpes simplex virus type 1 en type 2. Dit zijn neurotrope virussen die zich via de neuronen verslepen vanuit de huid naar de zenuwknopen naast het ruggenmerg. Hier blijven ze levenslang aanwezig.

87
Q

Wat is het klinisch beeld van HSV-1 en HSV-2?

A

HSV-1 (gelokaliseerd met name rond de mond) en HSV-2 (met name rondom geslachtsorganen); door orogenitale transmissie kan het ook beide. Op plaats van primaire infectie ontstaat een blaasje; dit wordt een ulcus. De ulcus zal uiteindelijk indrogen met korstvorming. Dit duurt ongeveer 3-7 dagen. In meeste gevallen verloopt de primaire infectie zonder symptomen.
Vrouwen laesie: vulva, vagina, cervix of regio anogenitalis.
Mannen laesie: glans, penis, penisschacht, sulcus coronarius of urethra.

88
Q

Hoe vindt de reactivatie van het Herpes Simplex Virus plaats?

A

Het virus verspreid via het zenuwstelsel, die slecht toegankelijk is voor het immuunsysteem, hierdoor kan het virus reactiveren. Genitale HSV-2 recidiveerd in het eerste jaar gemiddeld 4-5x, daarna neemt de frequentie af. Tijdens recidief worden in de regio van primaire infectie opnieuw blaasjes of erosies gezien, gepaard met/zonder andere symptomen. Vaak zijn voorafgaand aan het recidief prodromale verschijnselen (jeuk, pijn, onprettige sensaties). Reactivatie vindt mn plaats bij immuunsuprresie, UV of stress.

89
Q

Wanneer is herpes een gevaar voor de zwangerschap?

A

Een vrouw met acute herpes, minder dan zes weken voor bevalling, kan het kind neonatale herpes geven bij een vaginale bevalling. Acute herpes is daarom een indicatie voor een keizersnede. Bij een acute infectie zijn nog geen antistoffen aangemaakt (window fase), waardoor het kind besmet kan worden. Zo nodig wordt het kind profylactisch behandeld met aciclovir. Bij reactivatie van het virus heeft de moeder wel antistoffen, deze kunnen de placenta passeren, keizersnede is dan ook niet geïndiceerd.

90
Q

Bij welke patiënt komt herpes vaak als comorbiditeit opspelen?

A

Bij de HIV positieve patiënt. Patiënten met HIV / Herpes kunnen het virus makkelijker overdragen door open wondjes op de genitaliën. Ook is replicatie van HIV verhoogd in de wondjes van herpes (veel ontstekingscellen).

91
Q

Diagnostiek herpes?

A

NAAT/PCR op materiaal van de blaasbodem. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen type 1 en type 2.
Resistentiebepaling: celkweken.
Snelle diagnostiek: reuscellen (besmette epitheelcel die alleen maar virusdeeltjes aanmaakt waardoor hij meerkernig lijkt).

92
Q

Behandeling herpes?

A

Symptomatisch, bestaat uit valaciclovir oraal. Behandeling is alleen geïndiceerd bij primo-infectie en hinderlijke recidieven. Bij zeer frequentie recidieven (>6x per jaar) kan onderhoudsbehandeling met valaciclovir worden gegeven. Medicatie moet <48 uur na ontstaan recidieven worden gegeven om effect te kunnen bewerkstelligen.

93
Q

Wat is de verwekker van syfilis?

A

Treponema pallidum ssp. pallidum (behoort tot de spirocheten)

94
Q

Syfilis kan worden onderverdeeld in drie stadia, beschrijf het eerste stadium; de primaire syfilis.

A
  • harde sjanker (pijnloze, stugge papel met stevige rand en bodem) op porte d’entrée
  • incubatieperiode 10-90 dagen, meestal 3 weken
  • T. pallidum verspreidt zich binnen enkele uren door het lichaam via bloed en lymfevocht (systemische infectie); lymfezwelling
  • papel vertoont na enkele dagen erose; ontstaat een ulcus = ulcus durum; deze geneest spontaan binnen 3-12 weken
  • soms is de laesie inwendig
  • oedeem ; saxofoon penis
95
Q

Syfilis kan worden onderverdeeld in drie stadia;

beschrijf het tweede stadium; secundaire syfilis.

A
  • duur ongeveer 6-12 weken tot 1 jaar
  • klierzwelling en huid- en/of slijmvliesafwijkingen (vlekjes, pukkels, kale plekken)
  • roseolen op handpalmen of voetzolen
  • patchy alopecia = kale plekken op de hoofdhuid
  • malaise, koorts, keelpijn, hoofdpijn, botpijn door periostitis en artritis
  • lever- en nierfunctiestoornissen, oogafwijkingen, neurologische verschijnselen
  • afwijkingen op tong en slijmvliezen –> transmissie via de tongzoen
96
Q

Wat is de tussenfase van secundaire en tertiaire syfilis en hoe verloopt deze?

A

Latente fase:

  • vroeg latente fase: geen huid- en slijmvliesafwijkingen meer. Patiënt is nog besmettelijk voor seksuele partners. Duurt tot 1 jaar na besmetting.
  • laat latente fase: niet meer besmettelijk voor seksuele partners. Wel is verticale transmissie mogelijk. In deze fase is T. pallidum in langzame replicatie en disseminatie; het is in lage concetraties aanwezig, en wordt daardoor niet opgemerkt door het immuunsysteem.
97
Q

Syfilis kan worden onderverdeeld in drie stadia; beschrijf het derde stadium; tertiaire syfilis.

A
  • 15-20 jaar na infectie
  • zeer zeldzaam sinds introductie penicilline
  • onomkeerbare cardiale afwijkingen en neurologische complicaties
  • neurosyfilis: aantonen antistoffen in liquor.
  • gumma is kenmerkend en zeer besmettelijke klacht (granulatieweefsel met open wonen die gaten vormen in het gehemelte)
  • 10% gaat dood en 20% wordt blijvend invalide
98
Q

Diagnose syfilis?

A
  • donkervelmicroscopie
  • histopathologische immunofluorescentie
  • PCR
  • twee soorten serologie testen (gouden standaard)(mn stadium 2 en latente stadia)(windowfase van drie maanden)
99
Q

Welke twee soorten serologie testen zijn beschikbaar voor het aantonen van syfilis?

A
  • Treponemale testen (TTPA en EIA-TP)= antistoffen tegen de bacterie zelf, altijd als eerste screeningstest ingezet. Iemand die syfilis heeft gehad zal levenslang positief zijn voor deze test (litteken serologie). Deze test is ook positief als iemand besmet is met een subtype van T. pallidum.
  • Non-treponemale testen / cardiolipine testen (VDRL en RPR) = auto-antistoffen gericht tegen endotheel eiwitten, deze auto-antistoffen worden gevormd als kruisreactie tijdens syfilis infectie. Het zijn met name confirmatietesten; positieve treponemale testen bevestigen. Positieve uitslag duidt op een actieve of recent behandelde syfilis. RPR wordt vanzelf weer negatief na behandeling of na 15 jaar zonder behandeling. Als RPR weer stijgt kan dit duiden op herinfectie / therapiefalen / neurosyflis.
100
Q

Wat zijn endemische treponematose?

A

Soortgelijke infecties die lijken op syfilis door infectie van varianten van T. pallidum. (geen SOI)
- Pinta
- Yaws
- Bejel
Niet gevaarlijk; geen orgaanscahde en geneest spontaan. Serologie kan geen onderscheid maken tussen syfilis en endemische treponematose; zekerheidsbehandelig wordt ingezet bij zwangeren die positief getest worden.

101
Q

Behandeling syfilis?

A

Penicilline gedurende enkele weken. Doxycycline kan worden gebruikt als alternatief.
*reactie van Jarisch-Herxheimer

102
Q

Zwangere vrouwen worden in Nederland in het eerste trimester gecontroleerd op syfilis, om zo congenitale syfilis te voorkomen. Welke twee vormen van congenitale syfilis zijn te onderscheiden?

A
  • Vroege congenitale syfilis: symptomen in eerste twee levensjaren (meestal in 3e-8e levensweek). Symptomen; persisterende rinitis, petechiën, gegeneraliseerde huiduitslag, geelzucht, hepatosplenomegalie, lymfadenopathie, pseudoparalyse, koorts.
  • Late congenitale syfilis: symptomen pas na tweede levensjaar. Trias van Hutchinson : slechtziend, slechthorend, typische tandafwijkingen. Aangezichtsdeformiteiten en zadelneus.
103
Q

Diagnostiek en behandeling congenitale syfilis?

A

Serologische tests IgM-antistoffen. IgM kan de placenta niet passeren en aanwezigheid ervan wijst dus congenitale infectie. Behandeling: penicilline.

104
Q

Verwekker ulcus molle / chancroïd?

A

Haemophilus ducreyi

105
Q

Klinisch beeld ulcus molle / chancroïd?

A

Infectie start met papel omringt door erytheem, deze verandert in een pustel, op dag 3-4 ontstaat de ulcus. Deze breidt zich onregelmatig perifeer uit, de rand van de ulcus is vaak ondermijnd. In de wond zit etterig, grijs beslag. De bodem van de ulcus bestaat uit rood granulatieweefsel dat week aanvoelt. Meestal zijn er meerdere ulcera, en bij 50% is er sprake van een pijnlijke regionale lymfeklier ontsteking.

106
Q

Diagnostiek ulcus molle / chancroïd?

A

Kweek uit materiaal uit de ulcus of klier. Kleuring toont lange ketens in spoorlijnconfiguratie.

107
Q

Behandeling ulcus molle / chancroïd?

A

Macrolide; een fluorchinolon of langwerkend cefalosporine

108
Q

Wat is de verwekker van genitale wratten / condyloma acuminatum?

A

Humaan papillomavirus (HPV-) type 6 of type 11

109
Q

Wat is het klinisch beeld van genitale wratten / condyloma acuminatum?

A

Slechts 1% van de geïnfecteerde met HPV-6 of -11 ontwikkelt genitale wratten. Klinisch beeld wordt gekenmerkt door exofytische (naar buiten groeiende), met scherpe begrenzingen en een bloemkoolachtig oppervlak (verruceus).
Mannen: laesies worden gvonden aan penisschacht, perianaal en meatus urethrae.
Vrouwen: tijdens vaginale bevalling kan neonaat worden besmet.

110
Q

Diagnostiek genitale wratten / condyloma acuminatum?

A

Klinisch beeld. Bij twijfel kan histopathologisch onderzoek worden ingezet.

111
Q

Preventie genitale wratten / condyloma acuminatum?

A

Quadrivalente vaccin: HPV-6, -11, -16, -18. Waarbij -16 en -18 belangrijke verwekkers van baarmoederhalskanker zijn.

Nonavalente vaccin: negen types HPV, waaronder HPV -6 en -11.

Vaccinatie heeft alleen plaats als iemand nog niet geïnfecteerd is.

112
Q

Behandeling genitale wratten / condyloma acuminatum?

A
Kunnen spontaan verdwijnen. 
Crèmes: 
- podofyllotoxine
- sinecathechinen
- 5-fluorouracil
- imiquimod
Ablatieve therapie:
- podofylline
- cryotherapie
- eletrocoagulatie
- CO2 laser
113
Q

Wat is bacteriële vaginose?

A

Verstoring van de normale vaginale flora waarbij deze wordt vervangen door een aantal bacteriën, deze kunnen op allerlei manieren worden opgelopen. Wordt meestal niet als SOI beschouwd.
Klinisch beeld gaat samen met jeuk en onwelriekende afscheiding (homogeen en niet-viskeus), zelden is er dysurie.

114
Q

Hoe wordt de diagnose bacteriële vaginose gesteld?

A

Bij drie van de vier criteria:

  • homogene fluor
  • pH hoger dan 4,5
  • positieve aminetest (toevoegen van KOH geeft geur van rotte vis)
  • in fysiologische zoutpreparaat zijn clue cellen aanwezig (vaginale epitheelcellen die bedekt zijn met vaginale bacteriën; gestippeld uiterlijk).
115
Q

Behandeling bacteriële vaginose?

A

Metronidazol (oraal)

116
Q

Wat is de verwekker van een candida infectie?

A

Candida albicans, een onschuldige gist die de meeste mensen bij zich dragen. Meest frequente veroorzaker van vaginitis. Candida wordt meestal niet gezien als SOI.

117
Q

Wat zijn risicofactoren voor infectie met candida albicans?

A
  • diabetes mellitus
  • zwangerschap
  • orale antbiotica
  • immunosuppressiva
  • orale anticonceptie
  • vaginale douches
118
Q

Klinisch beeld van een candida infectie?

A

Witte, brokkelige vaginale afscheiding, brandende pijn en jeuk. Vaginale epitheel is felrood. Er kan erytheem van de vulva, ragadevorming en oedeem van de labia aanwezig zijn. Bij mannen kan er jeuk en roodheid van de penis zijn.

119
Q

Diagnostiek Candida infectie?

A

Microscopisch onderzoek van de afscheiding voor maken van onderscheid tussen candida vaginitis, bacteriële vaginitis en trichomoniasis. Celkweek indien therapie faalt en microscopisch onderzoek is negatief.

120
Q

Behandeling candida infectie?

A

Oppervlakkig: azolengroep.

In uitzonderlijke gevallen in systemische behandeling aangewezen.

121
Q

Wat is de verwekker van trichomonas vaginitis?

A

Trichomonas vaginalis parasiet

122
Q

Wat is het klinisch beeld van trichomonas vaginitis?

A

Vrouwen: infectie vulva of vagina.
Mannen: infectie prostaat en epididymis. Vaker vrij van symptomen.

Infectie wordt gekenmerkt door wisselend karakter van klinische verschijnselen. Vaginale afscheiding is groenig en schuimend en heeft een onwelriekende geur. Als de infectie ernstig verloopt, heeft het vaginale epitheel een aardbei-aspect en zijn er puntvormige bloedingen en erosies afwezig.

123
Q

Diagnostiek trichomonas vaginitis?

A

PCR, kweek, onderzoek fysiologisch zoutpreparaat van de afscheiding. Fluor pH >4,5.

124
Q

Behandeling trichomonas vaginitis?

A

Metronidazol. Seksuele partner meebehandelen!

125
Q

Wat is de verwekker van schurft / scabiës?

A

Sarcoptes scabiei (schurftmijt)

126
Q

Transmissie schurft/scabiës?

A

Het is de bekendste besmettelijke jeukende huidaandoening. Door minimaal 15 minuten huid-huidcontact vindt transmissie plaats. Gebeurt daardoor vaak seksueel, maar kan ook door slapen in bed waarin scabiësdrager heeft gelegen.

127
Q

Klinisch beeld schurft/scabiës.

A

Mijt (vrouwtjes) graaft een gebogen of slingerende gang in de hoornlaag, met name van vingers/polsen/genitale regio. Deze zijn zichtbaar. Door immunologische reactie op mijt ontstaat jeuk, waardoor krabeffecten. Indien geen mijtengangen zichtbaar, worden vaak papels en erytheem gezien. Papels kunnen secundair bacterieel geïnfecteerd raken.

128
Q

Diagnostiek schurft/scabiës?

A

Aantonen van de mijt en/of typische gangetjes.

129
Q

Behandeling schurft / scabiës?

A

Eenmalig lokaal aanbrengen van 5% permetrinecrème, alternatief is oraal innenemen van ivermectine. Huisgenoten moeten worden meebehandeld en kleding en beddengoed van afgelopen drie dagen moet worden gesaneerd.