III transport Flashcards
2 soorten transport, namelijk:
passief en actief
waarom gebeurt er transport van monosacchariden?
omdat ze energetisch gunstig zijn
waarom gebeurt er transport van aminozuren?
omdat ze nodig zijn bij aanmaak van proteïnes
waarom gebeurt er transport van vetzuren?
omdat ze energetisch gunstig zijn en als bouwstenen voor het celmembraan
hoe gebeurt transport in ééncelligen?
membraantransportsystemen
=> door het celmembraan
hoe gebeurt het transport bij hogere organismen?
- geen direct contact met omgeving
- indirect contact via transportsystemen:
–> vb: vaatbundels en bloedvatenstelsels
wat is de essentie van transport?
voedsingsstoffen in individuele cellen krijgen
intracellulair transport=
transport in cytoplasma
soorten intracellulair transport?
- diffusie
- cytoplasmastroming
- blaasjestransport
diffusie?
- gebeurt als gevolg v trillingen (thermische E)
- gaat met concentratiegradiënt mee + elektrische gradiënt = elektrochemische gradiënt
- gebeurt altijd tot dat evenwicht is bereikt
- is een éénwegproces
- 3 stadia: beginning –> intermediate –> equilibrium
osmose?
- 3 mogelijkheden: isotoon, hypotoon, hypertoon
(hypertoon: zoute opl. die meer water nodig heeft => water vloeit uit cel)
(hypotoon: water gaat in de cel)
hemolitische staal?
als rode bloedcellen ontploffen in een hypotone oplossing
cytoplasmastroming?
= stroming van het cytoplasma in de cel om stoffen door de cel heen te vervoeren
- vooral plantencellen (bv: bladgroenkorrels in de bladcellen v waterpest)
- snelheid: enkele µm/s
- 3 types: cyclose, draaibewegingen, fonteinachtige stromingspatronen
- interactie v actine filamenten met mysosine in aanwezigheid v ATP
- bij amoeben –> vormen van pseudopodiën (=plasma uitstulpingen)
blaasjestransport?
- vb: maken v lysosomen
op welke verschillende manieren kan intracellulair transport plaatsvinden?
- gated of poorttransport
- transmembraantransport
- vesiculair of blaasjestransport
membraantransport?
- celmembraan is selectief permeabel (=> grote deeltjes kunnen niet door de poriën)
–> carriër/kanaaleiwitten zorgen ervoor dat dit wel kan
- celmembraan is selectief permeabel (=> grote deeltjes kunnen niet door de poriën)
2 soorten membraantransport:
- actief –> met gradiënt mee, niet E behoevend, geleide diffusie
- passief –> tegen gradiënt in, cel moet E leveren; vb. transporteiwitten (carriërs of pompen)
- uitwisseling van macromoleculen en partikels –> endo en exocytose
- … met apolaire stoffen: diffusie door lipofiel karakter
- … met polaire stoffen: slechte diffusie door lipofoob karakter –> uitzondering bij kleine, polair en ongeladen
–> overige polaire stoffen via kanaaleiwitten
–> kleine geladen deeltjes via kanaaltjes in eiwitten
(lipo=vet)