Idioomboekje H4 Flashcards
1
Q
Zucht
A
de teelt
2
Q
ungeziefer
A
ongedierte
3
Q
gattung
A
de soort
4
Q
wachstumrate
A
het groeipercentage
5
Q
ernte
A
de oogst
6
Q
heimgesucht
A
teisteren
7
Q
veröden
A
ontvruchtbaar worden
8
Q
verwandlung
A
gedaanteverwisselingen
9
Q
schichten
A
de laag
10
Q
steigerung
A
de verhoging
11
Q
elfenbein
A
het ivoor
12
Q
getreide
A
het graan
13
Q
nachhaltig
A
duurzaam
14
Q
miene
A
de gelaatsuitdrukking/ gezichtsuitdrukking
15
Q
gelände
A
het terrein
16
Q
freie wildbahn
A
vrije natuur
17
Q
einheimischen
A
inheems
18
Q
dasein
A
bestaan
19
Q
quellen
A
bronnen
20
Q
harmlose
A
ontschuldig
21
Q
winziges
A
piepkleine
22
Q
kluft
A
kloof
23
Q
erzeugt
A
verwekken
24
Q
es sei denn
A
tenzij
25
Q
verheerender/ verheerend
A
verwoestend
26
Q
wilderer
A
stroper
27
Q
gewebe
A
het weefsel
28
Q
brachen herein/ hereinbrechen
A
zich uitstorten over
29
Q
gerippe
A
het skelet
30
Q
gären
A
gisten