idioom Flashcards
1
Q
manipuleren
A
beïnvloeden met oneerlijke middelen
2
Q
essentie
A
de kern
3
Q
valide
A
geldig
4
Q
opponent
A
tegenstander
5
Q
rivaliteit
A
wedijver
6
Q
polarisatie
A
de vorming van tegenstellingen
7
Q
ongefundeerd
A
ongegrond
8
Q
plausibele
A
geloofwaardig
9
Q
irreële
A
onwerkelijke
10
Q
retorisch
A
waarin je gebruikmaakt van de middelen van de redekunst
11
Q
interrumperen
A
onderbreken
12
Q
appelleren
A
een beroep doen op
13
Q
claimen
A
opeisen
14
Q
conformeren
A
zich schikken naar
15
Q
ethisch
A
tot de ethiek behorend