idioom Flashcards

1
Q

manipuleren

A

beïnvloeden met oneerlijke middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

essentie

A

de kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

valide

A

geldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

opponent

A

tegenstander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

rivaliteit

A

wedijver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

polarisatie

A

de vorming van tegenstellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ongefundeerd

A

ongegrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

plausibele

A

geloofwaardig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

irreële

A

onwerkelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

retorisch

A

waarin je gebruikmaakt van de middelen van de redekunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

interrumperen

A

onderbreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

appelleren

A

een beroep doen op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

claimen

A

opeisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

conformeren

A

zich schikken naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ethisch

A

tot de ethiek behorend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

suggestieve

A

waarin een aanwijzing voor een antwoord zit

17
Q

confronteren

A

tegenover elkaar stellen

18
Q

ethisch

A

tot de ethiek behorend

19
Q

suggestieve

A

waarin een aanwijzing voor een antwoord zit

20
Q

confronteren

A

tegenover elkaar stellen

21
Q

moraal

A

principes

22
Q

theatrale

A

overdreven

23
Q

verbloemen

A

verbergen achter een schone schijn

24
Q

esthetisch

A

smaakvol

25
Q

alert

A

attent

26
Q

conventioneel

A

door de gewoonte voorgeschreven

27
Q

confessioneel

A

een bepaalde geloofsbelijdenis aanhangend

28
Q

moreel

A

gegrond op innerlijke gevoel van goed of kwaad

29
Q

mentaal

A

geestelijk

30
Q

principieel

A

berustend op eigen overtuiging of beginselen

31
Q

authentiek

A

echt

32
Q

generaliseren

A

geen algemene conclusie trekken uit een bijzonder geval

33
Q

baseren

A

grondvesten

34
Q

bagatelliseren

A

een bewering iets afzwakken

35
Q

rectificeren

A

rechtzetten/verbeteren

36
Q

delibereren

A

overleggen

37
Q

prefereren

A

de voorkeur geven aan

38
Q

preciseren

A

nauwkeurig bepalen