Idioms : from Engish to dutch Flashcards
a big mouth
een grote mond (iemand die dingen door verted )
a busy beaver / an eager beaver
een bezige bij ( iemand die steeds druk bezig is )
a couch potato
een luierik
a heart of gold
een hart van goud ( iemand die vriendelijk en vrijgevig is )
a nosy parker
een bemoeial
a smart alec
een betweter
a wallflower
een muurbloepje ( iemand die verlegen en gereserveerd is )
the salt of the earth
iemand die eerlijk en betrouwbaar is
to be quiet as a mouse
zo stil als een muiszijn
to be pig-headed
koppig, eigenwijs zijn
to have a short fuse
een kort lontje hebben, opvliegend zijn
don’t be chicken
wees niet bang
to reach for the moon
vastberaden zijn en ambitieuze plannen hebben
to wear the trousers
de broek dragen ( debaas zijn )
to wear your heart on your sleeve
het hart op de tong hebben ( je emoties tonen )