HST 3, B Flashcards
appoinment
afspraak
cast
gips
dentist
tandarts
crutches
krukken
to examine
onderzoeken
disease
ziekte
to feel worse
(zich) slechter voelen
fracture
breuk
to get better
beter worden
GP
huisarts
to hurt
pijn doen
plaster
pleister
stitches
hechtingen
to treat
behandelen
waiting room
wachtkamer
X-ray
röntgenfoto
to be ill
ziek zijn
to bleed
bloeden
to bruise
kneuzen
to bump
stoten
to burn
branden
to cough
hoesten
to cut
snijden
to faint
flauwvallen
to feel sick
(zich) misselijk voelen
to itch
jeuken
to scratch
krabben
to slip
(uit) glijden
to sprain
verstuiken
to sprain
verstuiken
to stress out
stressen
to throw up
overgeven
to trip
struikelen
to be under the weather
niet lekker voelen
black eye
blauw oog
to feel dizzy
duizelig zijn
to feel miserable
ellendig voelen
to have a cold
verkouden zijn
to have a fever
koorts hebben
to have temperature
verhoging hebben
to have the flu
griep hebben
headache
hoofdpijn
infection
infectie
to look pale
er bleek uitzien
runny nose
loopneus
scrape
schaafwond
sore throat
keelpijn
stomach ache
buikpijn
toothache
kies-/tandpijn
to avoid
vermijden
to breathe in/out
in-/ uitademen
to cure
genezen
to cut down on
(ver) minderen
to hang in there
volhouden
to heal
genezen
to improve
verbeteren
to lie down
gaan liggen
to prevent
voorkomen
to push yourself
halen, je uiterste best doen
to quit
stoppen met
to recover
herstellen
to take a break
to take it easy
to rest
rusten
to worry
(zich) zorgen maken