Hst. 3 Aanvankelijk rekenen Flashcards

1
Q

Basale gecijferdheid

A

bij basale gecijferdheid In de onderbouw gaat het om verschillende betekenissen van getallen en betekenissen van en inzicht In de basisbewerkingen. Allereerst gaat dat over optellen en aftrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verder tellen

A

met verder tellen wordt bedoeld dat het kind verder kan tellen op een willekeurig getal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tellen met sprongen

A

met tellen met sprongen wordt bedoeld dat het kind in staat is om vanaf een willekeurig getal te tellen met sprongen van bijvoorbeeld 2 of 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Terug tellen

A

Ook wordt terugtellen vanaf de willekeurige getallen geoefend, wat in wezen neerkomt op van elk getal de voorganger In de telrij te kunnen noemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ankergetal/steunpunt

A

Anker getallen of steunpunt zijn getallen die makkelijk te herkennen zijn als 5, 10, 20 en 50.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ordenen

A

Naast teloefeningen zijn het ordenen en positioneren van getallen belangrijke oefeningen. daarbij leren kinderen de volgorde en de plaats van getallen ten opzichte van elkaar. Bij ordenen van getallen gaat het om vragen als:

  • welk getal is groter: 11 of 17?
  • Welk getal is kleiner: 65 of 56?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Positioneren/lokaliseren

A

Bij positioneren of lokaliseren van getallen gaat het om het globaal plaatsen van getallen op een lege getallenlijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Orde van grootte

A

kinderen kunnen getallen lokaliseren door gebruik te maken van hun structuur van de telrij en ankerpunten. Dit soort oefeningen draagt bij aan het ontwikkelen van gevoel voor de orde van grootte van getallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Decimaal structuur

A

bij grotere getallen gaat het ook om de decimalen of tientallige structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interne structuur

A

de decimale structuur omvat ook de interne structuur van getallen in tientallen en eenheden, bijvoorbeeld het getal 48 is 40 en 8, of 4 sprongen van 10 en een sprong van 8. Het kenmerk is dat er binnen het getal gewerkt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Externe structuur

A

Een externe structuur is bijvoorbeeld 48 is 50 eraf twee, of een sprong van 50 heen en twee kleine sprong van 2 terug, of 48 ligt 2 voor 50. het kenmerk is dat er over het getal gewerkt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nul

A

de 0 is 1 apart getal. Anders dan alle andere getallen waarmee kinderen In de onderbouw te maken hebben, verwijst nul niet direct naar een aantal, naar iets tastbaars, maar juist naar het afwezig zijn van een tastbaar aantal. nul is niets, is wat kinderen zich aanvankelijk voorstellen bij dit bijzondere getal. nul verschijnt wanneer er niets overblijft of er niets verandert, en dat zijn dan ook situaties waarvan gebruik wordt gemaakt om die nul te introduceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Getallenlijn

A

De getallenlijn wordt bij het aanvankelijk rekenen vooral gebruikt voor oefeningen met tellen kom maar ordenen en positioneren. De getallenlijn wordt ook gebruikt ter ondersteuning van het uitvoeren van de bewerking. Een voorganger van de getallenlijn is de kralenketting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ordinaal getalaspect

A

een ordinaal getal aspect heeft bijvoorbeeld te maken als elke kraal op een kralenketting een nummer heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kardinaal getalaspect

A

bij de overstap van de kralenketting naar getallenlijn gaat het om het kardinale getal aspect, wat te zien is aan bijvoorbeeld de getal kaartjes aan een kralenketting. Een streepje op de getallenlijn staat dan voor het aantal kralen dat daarvoor zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meetlint

A

een andere voorloper van de getallenlijn is het meetlint. Op een meetlint van 1 m kun je alle getallen tot 100 Laten zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Springen naar getallen

A

Kinderen springen naar een getal toe met sprongen van 10 en heupen van een. Zo spring je naar 50 door 5 sprongen te maken.

18
Q

Splitsen

A

Kinderen leren dat je getallen en aantallen kunt splitsen en samenstellen. zo kun je de hoeveelheid van het getal 8 splitsen in bijvoorbeeld 5 en 3.

19
Q

Inverse bewerking/samenstellen

A

een inverse bewerking van splitsen is samenstellen waarbij 5 en 3 Samen 8 is

20
Q

Aanvullen tot 10

A

een reken manier waarbij een opgave als 8 plus 7 wordt uitgevoerd als: eerst 8 plus 2 is 10 en dan moet er nog 5 bij.

21
Q

Tellend rekenen

A

Een leerling uit groep 3 kan een optel opgave als 5 erbij 3 al snel tellend oplossen

22
Q

Structurerend rekenen

A

structurerend rekenen is tellen In het tegelijkertijd ordenen van hoeveelheden. Leerlingen ontwikkelen hierbij gevoel voor hoeveelheid en Het is ook een voorbereiding op handig leren rekenen.

23
Q

Formeel rekenen

A

Formeel rekenen is voor de rekenen met sommen. Informeel rekenen is het rekenen met contexten (materialen en situaties) uit het dagelijks leven.

24
Q

Weetjes

A

met het woord weetjes worden gekende reken feiten bedoeld. Deze worden zo genoemd Omdat kinderen ze paraat moeten hebben, oftewel direct moeten weten. Al die weetjes zijn namelijk niet Alleen opgave op zichzelf, ze zijn ook van belang voor het rekenen met grotere getallen.

25
Q

Groepjesmodel

A

bij het leren rekenen tot 10 zijn twee modellen die aansluiten bij de informele tel en reken strategieën van kinderen belangrijk: het groepjes model en het lijn model. Het groepjes model verwijst naar het groeperen: vijven en: dit komt voort uit het verkort tellen. Een voorbeeld van een groepjes model zijn de vinger beelden en het turven.

26
Q

Lijnmodel

A

het lijn model blikt als het ware vooruit naar het krijgend optellen. Voorbeelden hiervan zijn de kralenketting, de liniaal en de getallenlijn. In het reken rek is zowel het lei model Als het groepjes model te herkennen.

27
Q

Wiskundetaal

A

Al vrij snel leren kinderen eenvoudige opgaven op formele niveau op te lossen. Daarbij worden termen als erbij en eraf vervangen door het meer formele plus en min.

28
Q

Formaliseren

A

een wiskundig of rekenkundig model is een representatie van de situatie In de dagelijks leven of vinden toepassingsdomein met behulp van wiskundige of rekenkundige formalismen.

29
Q

Horizontaal/mathematiseren

A

is een realistisch probleem vertalen naar een wiskundig probleem dat leerlingen kunnen oplossen.

30
Q

Inverse relatie

A

optellen en aftrekken hebben een inverse relatie met elkaar, net zoals vermenigvuldigen en delen.

31
Q

Buscontext

A

de buscontext representeert getallen als aantallen passagiers en bewerkingen Als de verandering In het aantal passagiers.

32
Q

Modelcontext

A

Een buscontext is een voorbeeld van een model context.

33
Q

Rekenrek

A

een reken rek is er veel gebruikt structuur materiaal en combinatie model: alle 3 de structuren -5 structuren, 10 structuur en dubbel structuur - zijn erin te herkennen

34
Q

Aanvullen tot 10 / rekenen via de 10

A

met de 10 structuur kan worden gerekend door eerst aan te vullen tot 10. Dit wordt ook wel rekenen via de 10 genoemd.

35
Q

Pijlentaal

A

op formeel niveau wordt pijlen taal gebruikt, op die manier kan er bijvoorbeeld de som van een rekenrek zichtbaar worden gemaakt
+4 +3
6->10->13

36
Q

Formeel rekenen

A

om te komen tot het formele niveau van rekenen tot moeten materialen en modellen uiteindelijk ook weer worden losgelaten. Ingeslepen getalbeelden, structuren en getal relaties gaan dan fungeren als steunpunten.

37
Q

Afleiden

A

het antwoord op de ene opgave gebruiken voor het antwoord van een andere opgave

38
Q

Speels oefenen

A

speelse oefenopgaven zien er anders uit dan traditionele rijtjes of een opgave en hebben soms letterlijk een speels karakter, bijvoorbeeld doordat er een wedstrijd element in zit. Bijvoorbeeld binnen een bepaalde tijd zoveel mogelijk sommen maken

39
Q

Automatiseren/memoriseren

A

Dit is een langlopend proces, waarbij kinderen geregeld terug moeten kunnen grijpen op een brede inzichtelijke basis.

40
Q

Productief oefenen

A

eigen inbreng van kinderen en opgave wordt ook productief oefenen genoemd