HS 2 Flashcards
Wat is de engelse benaming voor een natrium ion?
Sodium
Wat is de engelse benaming voor een kalium ion?
Potassium
Wat is een aminogroep?
NH2
Waaruit bestaat een fosfolipide?
Glycerol + 2 vetzuren en een fosfaatgroep
Geef de definitie van een eiwit
Een eiwit of een proteïne bestaat uit meer dan 100 aminozuren die aan elkaar zijn gekoppeld.
Uit welke basen bestaat DNA?
A, G, C, T
Uit welke basen bestaat RNA?
A, G, C, U
Welke basen zijn purines?
Adenine en guanine
Welke basen zijn pyrimidines?
Cytosine, thymine en uracil
Wat is een proteïnbinding?
De binding van een proteïne met een ligand (of substraat wanneer het eiwit een enzym is)
Deze binding is niet covalent (ligand kan terug loskomen)
Wat kan je zeggen over de specificiteit van een proteïnbinding?
Een proteïne bindt specifiek met één ligand of met meerdere liganden
Bv. Peptidasen: peptides knippen van een polypeptide (eiwit) (niet specifiek en gaat gewoon polypeptides splitsen)
Aminopeptidasen: gaat stuk voor stuk een aminozuur afknippen (specifieker)
Wat kan je zeggen over de affiniteit van een proteïne voor een ligand?
Hoe hoger de affiniteit, hoe meer kans op binding
P+L-><- PL
Kd= (cP.cL)/cPL
Hoe hoger de concentratie van het proteïneligandcomplex, hoe kleiner de dissociatieconstante (maat voor de sterkte tussen bindingen)
Agonist
Ligand met gelijkaardige effecten als het oorspronkelijke ligand (nicotine en acetylcholine)
Antagonist
Een ligand met tegengestelde werking
Wat wilt een lage dissociatieconstante zeggen?
Een hoge bindingsaffiniteit