Hoofdstuk 7 : woordenschat part 2 Flashcards
1
Q
enregistrer, réaliser des progrès
A
vooruitgang boeken
2
Q
approcher un but
A
een doel naderen
3
Q
s’irriter
A
zich ergeren aan
4
Q
avoir un succès grandissant
A
in opmars zijn
5
Q
souligner
A
benadrukken
6
Q
violent
A
gewelddadig
7
Q
l’accoutumance, dépendance
A
de verslaving
8
Q
le lien, rapport
A
het verband
9
Q
le comportement
A
het gedrag
10
Q
se comporter (comme)
A
zich gedragen als
11
Q
la preuve
A
het bewijs
12
Q
inciter à
A
aanzetten tot
13
Q
montrer
A
aantonen
14
Q
différencier
A
onderscheiden
15
Q
dans certains cas
A
in sommige gevallen
16
Q
la compétence
A
de vaardigheid
17
Q
le plan, l’espace
A
de ruimte
18
Q
mentionner
A
vermelden
19
Q
temporaire
A
tijdelijk
20
Q
adapté, approprié
A
geschikt
21
Q
le monde des affaires
A
de zakenwereld
22
Q
le développement
A
de ontwikkeling
23
Q
le leadership
A
het leiderschap
24
Q
la disposition, la bonne volonté
A
de bereidheid
25
Q
l’entreprise
A
de onderneming
