Hoofdstuk 7: Leven en werken aan de Nijl Flashcards

1
Q

Leg het begrip ‘Nijl’ uit.

A

De Nijl is de langste rivier ter wereld en stroomt door de grote woestijn van Egypte. Hij ontspringt in het Victoriameer (Oeganda) als de Witte Nijl. In Soedan vloeit hij samen met de Blauwe Nijl. De bronnen daarvan liggen in het hoogland van Ethiopië. Na duizenden kilometers bereikt de Nijl Egypte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg het begrip ‘overstroming’ uit.

A

De jaarlijkse overstroming van de Nijl maakte van de woestijn aan de oevers vruchtbare landbouwgrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg het begrip ‘irrigatielandbouw’ uit.

A

Irrigatielandbouw is een vorm van landbouw. Bij irrigatielandbouw hebben mensen zelf slootjes en kanaaltjes aangelegd om het land van water te voorzien. Het komt vooral veel voor in droge gebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg het begrip ‘landbouwoverschotten’ uit.

A

Landbouwoverschotten zijn overschotten van landbouw die afkomstig kan zijn van irrigatielandbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg het begrip ‘ruilhandel’ uit.

A

Ruilhandel ontstond door het ruilen van landbouwoverschotten die werden geruild op de markt tegen andere producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg het begrip ‘beroep’ uit.

A

Door de landbouwoverschotten moest niet iedereen als landbouw werken. Op deze manier kwamen meer en meer verschillende beroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg het begrip ‘beroepsspecialisatie’ uit

A

Beroepsspecialisatie is het aanwezig zijn van verschillende beroepen, niet enkel landbouwers. Dit leidde tot groeiende ongelijkheid tussen arm en rijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg het begrip ‘handelaar’ uit.

A

Handelaars waren mensen die luxeproducten uit verre streken per schip vervoerden over de Nijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg het begrip ‘ongelijkheid’ uit.,

A

Ongelijkheid is de kloof die ontstaat tussen arm en rijk door beroepsspecialisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg het begrip ‘belasting in natuur’ uit.,

A

Vergoeden van de medewerker van de farao.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg het begrip ‘voedselvoorraad’ uit.

A

Een voedselvoorraad is een verzameling voedsel die wordt opgeslagen voor later gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg het begrip ‘mummie’ uit.

A

Een mummie is een lichaam van iemand dat na zijn of haar dood héél erg goed bewaard is gebleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg het begrip ‘tempeleconomie’ uit.,

A

Tempeleconomie is een economisch systeem, waarin de tempel centraal staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg het begrip ‘papyrusriet’ uit.

A

Een plant waarvan de Egyptenaren papyrus maakten om op te schrijven en te tekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg het begrip ‘papyrus’ uit.

A

Materiaal gemaakt van papyrusriet om op te schrijven en te tekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg het begrip ‘vruchtbaar slib’ uit.,

A

Dankzij het vruchtbare slib dat de Nijl achterliet, waren de gebieden langs de rivier heel geschikt voor landbouw.

17
Q

Leg het begrip ‘bouwwerken’ uit.

A

Bouwwerken in Egypte waren tempels en pyramiden.

18
Q

Leg het begrip ‘dijken’ uit.

A

Dijken hielden het water van de akkers.

19
Q

Leg het begrip ‘kanaaltjes’ uit.

A

Kanaaltjes brengen water naar de akkers.

20
Q

Leg het begrip ‘opvangbekkens en waterputten’ uit.

A

Opvangbekkens en waterputten werden gebruikt voor het opslaan van water.

21
Q

Leg het begrip ‘schotten’ uit.

A

Schotten werden gebruikt om de watertoevoer te regelen.

22
Q

Leg het begrip ‘graan zaaien’ uit.

A

Het zaaien van graan werd gedaan op de akkers om gewassen te telen.

23
Q

Leg het begrip ‘ploegen’ uit.,

A

Ploegen wordt gedaan met een ploeg, de ploeg is een landbouwwerktuig dat in de akkerbouw en voor grasland is gebruikt om de grond, waarin het gewas is gezaaid of geplant, te keren en te verkruimelen, ploegen dus.

24
Q

Leg het begrip ‘sjadoef’ uit.

A

Een sjadoef is een hefboom met een tegengewicht ( meestal een zware steen of een zak met zand) en een emmer om water over te scheppen van een rivier naar velden en beekjes

25
Q

Leg het begrip ‘graan oogsten met een sikkel’ uit.

A

Een sikkel werd gebruikt om graan mee te oogsten. De sikkel bestond uit een krom metalen mes, dat was vastgemaakt aan kort houten handvat.

26
Q

Leg uit hoe landbouw mogelijk was in de woestijnomgeving van Egypte.,

A

De Nijl trad jaarlijks buiten zijn oevers, toen trok het water trok, daardoor bleef er vruchtbare slib over en zo kregen ze geschikte landbouwgrond!

27
Q

Duidt De Nijl aan op de kaart.,

A
28
Q

Duidt de vruchtbare oevers aan op de kaart.

A
29
Q

Duidt het woestijngebied in Egypte aan op de kaart.

A
30
Q

Leg uit hoe de Egyptenaren aan irrigatielandbouw deden.

A

Via kanalen konden ze de akkers met water bevloeien die verder van de Nijl lagen. Dijken hielpen om het water zo lang mogelijk vast te houden. Zo hadden ze het hele jaar voldoende water.

31
Q

Leg uit welke gevolgen de irrigatielandbouw had voor de economie in Egypte.

A

Door de landbouwoverschotten ontstonden er beroepsspecialisaties. - De handelaars die per schip luxe producten uit verre streken verhandelden.