Hoofdstuk 7 - Goederenrecht vs. verbintenissenrecht Flashcards

1
Q

Goederenrecht

A

Gaat over de relatie tussen een persoon en een goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verbintenissenrecht

A

Gaat over de relatie tussen personen onderling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Absoluut recht (goederenrecht)

A

Een recht dat tegenover iedereen geldt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Exclusief recht (goederenrecht)

A

Een recht dat men zich onthoudt van handelen en dat anderen kunnen worden uitgesloten van inmenging met betrekking tot het goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Droit de suite (goederenrecht)

A

De rechten die je op een goed hebt kun je uitoefenen, ongeacht hoe ver het goed zich van jou bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De prioriteitsregel (goederenrecht)

A

De persoon die als eerste een goederenrechtelijk recht op een goed heeft, moet gerespecteerd worden door de persoon die later een goederenrechtelijk recht op het goed verkrijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Separatisme (goederenrecht)

A

Als meerdere schuldeisers zich willen verhalen op de opbrengst van de persoon, dan hoeven de schuldeisers geen rekening met elkaar te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Criterium van inclompeetheid

A

Lid 1 van art. 3:4
Is de zaak incompleet zonder het onderdeel?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Criterium van afscheiding

A

Lid 2 van art. 3:4
Kan afscheiding plaatsvinden zonder substantiële schade toe te brengen aan de zaak of aan het bestanddeel?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onroerende zaken

A

De grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, met de grond verenigde beplanting, gebouwen en werken die (direct of indirect) duurzaam met de grond zijn verenigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Roerende zaken

A

Alle zaken die niet onroerend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Authentieke akte

A

Is in de vereiste vorm en door een ambtenaar (of een daaraan gelijk te stellen persoon) opgemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onderhandse akte

A

is alles wat niet een authentieke akte is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Goede trouw

A

De goede trouw ontbreekt wanneer een persoon de feiten of het recht kende of had behoren te weten.
Het gaat om de vraag wat hij redelijkerwijs had kunnen weten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zekerheidsrechten (goederenrecht)

A

Een beperkt recht
Wordt in het leven geroepen wanneer een partij zekerheid wil ter nakoming van een bepaalde afspraak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Genotsrechten (goederenrecht)

A

Een beperkt recht
Gaat het om beperkte rechten die het ‘juridische leven’ van een ander een stuk makkelijker maken.

17
Q

Bezit

A

Het houden van een goed voor jezelf

18
Q

Houderschap

A

Het houden van een goed voor een ander

19
Q

Middelijk bezitter

A

Je bent niet direct bezitter maar er is een houder die het goed houdt.

20
Q

Onmiddelijk bezitter

A

Je bent direct bezitter

21
Q

Originaire wijzen van eigendomsverkrijging

A

De persoonlijke wijze van verkrijging zoals zaaksvorming.
De originaire verkrijger ontleent zijn recht op een goed niet aan een voorganger.

22
Q

Derivatieve wijzen van eigendomsverkrijging

A

Een afgeleide wijze van verkrijging zoals overdracht.
Bij derivatieve wijzen van eigendomsverkrijging verleent de verkrijger zijn recht wel aan een voorganger.

23
Q

Vereisten van overdracht

A
  1. Overdraagbaarheid art. 3:83 BW
  2. Beschikkingsbevoegdheid art. 3:84 BW
  3. Titel art. 3:84 BW
  4. Levering art. 3:84 BW
24
Q

Vier manieren van levering roerende zaken

A
  1. Feitelijk: de feitelijke overhandiging van het goed
  2. Brevi manu: De houder wordt bezitter
  3. Longa manu: de overdacht vindt plaats via een houder
  4. Constitutum possessorium (cp): het bezit wordt overgedragen maar blijft bij de vervreemder.
25
Q

Beperkte rechten met een genotsfunctie

A
  • Erfdienstbaarheid
  • Erfpacht
  • Vruchtgebruik
  • Opstalrecht
26
Q

Erfdienstbaarheid

A

Aantal opties om het juridisch te bewerkstellen:
- Een obligatoire overeenkomst met elkaar sluiten
- Partijen kunnen een erfdienstbaarheid vestigen
- Er kan een kwalitatieve verplichting worden bedongen
- Er kan een kettingbeding worden vastgelegd

27
Q

Erfpacht

A

Erfpacht is de meest bezwarende beperkte recht dat men op zijn goed kan toestaan.
Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken.
Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de erfpachter hetzelfde genot van de zaak als een eigenaar.
Dat betekent dat de erfpachter de vruchten mag trekken en ook genieten.
Erfpacht is enkel op onroerende zaken gevestigd.

28
Q

Vruchtgebruik

A

Even bezwarend als erfpacht.
Vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten de genieten.
Vruchtgebruik op goederen gevestigd.

29
Q

Opstalrecht

A

Het recht van opstal is een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander, gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of verkrijgen.
Je wordt dus eigenaar van het gebouw op de grond, maar niet eigenaar van de grond zelf.

30
Q

Volledige beschikkingsonbevoegdheid

A

Bij volledige beschikkingsonbevoegdheid is de overdrager of de vestiger in het geheel niet bevoegd om over te dragen of om een beperkt recht te vestigen.

31
Q

Beperkte beschikkingsonbevoegdheid

A

Bij beperkte beschikkingsonbevoegdheid is de overdrager of vestiger in beginsel daartoe wel bevoegd, maar hij is niet bevoegd om onbezwaard het goed over te dragen of er een beperkt recht op te vestigen omdat er reeds een beperkt recht op het goed rust.

32
Q

Fiducia verbod

A

Op grond van art. 3:84 lid 3 BW zijn twee soorten overdrachtstitels ongeldig:
- De titel die strekt tot zekerheidsoverdacht (fiducia cum creditore)
- De titel die de strekking mist het goed in het vermogen van de verkrijgen te doen vallen (fiducia cum amico).