Hoofdstuk 7 Flashcards
Met hoeveel zijn jullie?
¿Cuántos sois?
Zal ik u (meervoud) de kaart brengen?
¿Les traigo la carta?
Wilt u (meervoud) iets drinken?
¿Quieren tomar algo?
Ik verheug me er erg op.
Estoy muy ilusionado/a.
Mijn vader is gepensioneerd.
Mi padre está jubilado.
Het interesseert hem/haar niet.
No le interesa.
Ik weet het niet precies.
No lo sé exactamente.
Ze brengen veel tijd door met hun kleinkinderen.
Pasan mucho tiempo con sus nietos.
Ik heb veel zin om je te zien.
Tengo muchas ganas de verte.
Ik ben getrouwd.
Estoy casado/a.
mijn opa/oma
mi abuelo/a
mijn zwager/schoonzus
mi cuñado/a
mijn schoonfamilie
mi familia política
mijn broer/zus
mi hermano/a
mijn man/echtgenoot
mi marido/esposo
mijn vrouw/echtgenote
mi mujer/esposa
mijn neef/nicht (kind van oom en tante)
mi primo/a
mijn neefje/nichtje (kind van broer of zus)
mi sobrino/a
mijn schoonvader/schoonmoeder
mi suegro/a
mijn oom/tante
mi tío/a
mijn schoonzoon/schoondochter
mi yerno/nuera
onze dochter
nuestra hija
ons kind/onze zoon
nuestro hijo
onze buren
nuestros vecinos
de olie
aceite, el
nu meteen
ahora mismo
aan het einde rechts
al fondo a la derecha
aan het einde links
al fondo a la izquierda