Hoofdstuk 6 - Wat zie je er leuk uit! (Kleding en uiterlijk) Flashcards
1
Q
bloes, de
A
blouse, shirt
2
Q
broek, de
A
trousers
3
Q
geel
A
yellow
4
Q
jas, de
A
coat
5
Q
jurk, de
A
dress
6
Q
laten zien
A
to show
7
Q
paars
A
purple
8
Q
rok, de
A
skirt
9
Q
rood
A
red
10
Q
schoen, de
A
shoe
11
Q
sok, de
A
sock
12
Q
T-shirt, het
A
t-shirt
13
Q
zwart
A
black
14
Q
aanhebben
A
to wear
15
Q
applaus, het
A
applause
16
Q
bank, de (geld)
A
bank
17
Q
belangrijk
A
important
18
Q
blauw
A
blue
19
Q
donker
A
dark
20
Q
dragen
A
to wear
21
Q
figuur
A
figure
22
Q
gympen, de
A
sneakers
23
Q
hardlopen
A
to run
24
Q
kleren, de
A
clothes
25
Q
kort
A
short
26
Q
lichtblauw
A
light blue
27
Q
model, the
A
model
28
Q
modeshow, de
A
fashion show
29
Q
net (voor kleren)
A
good / Sunday best (for clothes)
30
Q
overhemd, het
A
shirt
31
Q
paar, het
A
pair
32
Q
pak, het (kleding)
A
suit
33
Q
pet, de
A
cap