Hoofdstuk 6 Flashcards
1
Q
La réception
A
De receptie
2
Q
S’inscrire
A
Zich inschrijven
3
Q
Participer à
A
Meedoen aan
4
Q
L’activité
A
De activiteit
5
Q
Le prénom
A
De voornaam
6
Q
Trop
A
Te, te veel
7
Q
Tout à fait
A
Helemaal
8
Q
Bien sûr
A
Natuurlijk
9
Q
Pas du tout
A
Helemaal niet
10
Q
Le lendemain
A
De volgende dag
11
Q
Comme tu veux
A
Zoals je wilt
12
Q
Je viens de
A
Ik kom uit
13
Q
Je vois
A
Ik zie
14
Q
Je voudrais
A
Ik zou graag willen
15
Q
Bonne journée
A
Fijne dag verder
16
Q
Le maillot de bain
A
De zwembroek
17
Q
La langue
A
De taal
18
Q
La personne âgée
A
De oudere
19
Q
Le/la jeune
A
De jongere
20
Q
Tout le monde
A
Iedereen
21
Q
Trouver
A
Vinden
22
Q
Travailler
A
Werken
23
Q
Retourner
A
Teruggaan
24
Q
Mettre
A
Aandoen
25
Ouvrir
Openen
26
Timide
Verlegen
27
Vite
Snel
28
Joli(e)
Mooi
29
Même
Zelfs
30
Bientôt
Binnenkort
31
Il faut
Je/men moet
32
La lettre
De brief
33
Avant
Voor (tijd)
34
Le départ
Het vertrek
35
La fin
Het einde
36
Je connais
Ik ken
37
Le garçon
De jongen
38
Toute la journée
De hele dag
39
Très
Erg
40
Souvent
Vaak
41
Tout près (de)
Dichtbij
42
La première rue
De eerste straat
43
À droite
Rechtsaf
44
À gauche
Linksaf
45
À côté de
Naast
46
La boutique
De boetiek
47
La pharmacie
De apotheek
48
Le plan de la ville
De stadsplattegrond
49
Ouvert(e)
Geopend
50
Fermer
Sluiten
51
Continuer
Doorgaan
52
Prendre le métro
De metro nemen
53
On se perd
We raken elkaar kwijt
54
Se trouver
Zich bevinden
55
Chercher
Zoeken
56
Si
Als
57
Quelque chose
Iets
58
Habituel(le)
Gebruikelijk
59
Ça dépend
Dat ligt eraan
60
À quelle heure
Hoe laat
61
Le lieu
De plek
62
Quelques
Enkele, een paar
63
Pendant
Tijdens
64
J’ai dormi
Ik heb geslapen
65
Le lit
Het bed
66
La chambre
De kamer
67
L’inconvénient
Het nadeel
68
La forêt
Het bos
69
D’abord
Eerst
70
Ensuite
Daarna
71
Haut(e)
Hoog
72
Bas(se)
Laag
73
Loin (de)
Ver (van)
74
L’avis
De mening
75
Tous les jours
Elke dag
76
La boucherie
De slagerij
77
La boulangerie
De bakkerij
78
La pâtisserie
De banketbakkerij
79
Le (super)marché
De (super)markt
80
Le magasin
De winkel
