Hoofdstuk 5 Ecologie Flashcards
Ecologie
De wetenschap die de wisselwerking tussen organismen en hun omgeving bestudeert.
Levensgemeenschap
Alle populaties die in een bepaald gebied leven.
Biotische factoren
Alle invloeden uit de levende natuur
Abiotische factoren
Alle invloeden uit de levenloze natuur
Ecosysteem
Een systeem dat bestaat uit het geheel van dieren en planten, bacteriën en schimmels die in een bepaald gebied voorkomen.
min of meer begrensd gebied met bepaalde eigenschappen waarbinnen de abiotische en biotische factoren een eenheid vormen
Habitat
Leefomgeving van een organisme
Soortensamenstelling
Het aantal soorten dat aanwezig zijn in een gebied
Microsamenstelling
Microklimaat
Tolerantie
is gebied tussen minimumwaarde en maximumwaarde van een milieufactor waarbinnen het kan overleven en reproduceren.
Tolerantiegrens
de uiterste waarde van een abiotische milieufactor, waarbij individuen van een soort nog net in leven blijven
Beperkende factor
- Factor die de snelheid van een proces laag houdt
- Factor die het aantal individuen in een populatie laag houdt - bijv. voedsel.
Optimum
een kromme waarbij het verband tussen een factor en een activiteit is uitgezet, bijv. verband tussen temperatuur en enzymactiviteit: er is een beste temperatuur(optimum), waarbij de enzymactiviteit het hoogst is.
Concurrentie
competitie tussen individuen van dezelfde populatie, bijv. voor voedsel, voorplanting of beschikbare ruimte/licht
Niche
ecologische nis - de rol die een soort in het geheel van relaties in het ecosysteem.
Cooperatie
samenwerking tussen individuen van dezelfde populatie
Symbiose
langdurige samenleving van individuen van verschillende soorten.
Er bestaan drie typen van symbiose: mutualisme, commensalisme en parasitisme
Mutualisme
type van symbiose waarbij de individuen van beide soorten voordeel hebben ++
Commensalisme
type van symbiose, waarbij de individuen van de ene soort voordeel hebben en de individuen van de andere soort geen nadeel +/
Parasitisme
type van symbiose waarbij het ene individu voordeel heeft en het andere individu nadeel ondervindt, voordeel en nadeel in de zin van negatieve beïnvloeding van de levensverwachting
+-
Negatieve terugkoppeling
verschijnsel dat een proces wordt beïnvloed door zijn eigen resultaat. Als de invloed remmend is spreekt men van negatieve terugkoppeling, als de invloed stimulerend is spreekt men van positieve terugkoppeling.
Dynamisch evenwicht
In een ecosysteem kunnen meerdere plantensoorten en dieren samen op één bepaalde plek groeien, zonder dat de ene soort de andere wegconcurreert
Migratie
Migratie bij dieren is zich verplaatsen van dieren van een leefgebied naar een ander.
Exoten
Exoten, ook wel uitheemse soorten genoemd, zijn dieren, planten, schimmels of micro-organismen die door menselijk handelen terechtkomen in een gebied waar ze van oorsprong niet voorkomen – en zich er ook handhaven.
Inheems
Soorten zijn inheems wanneer ze van nature in een bepaald gebied voorkomen.
Draagkracht
- Maximale grootte van een populatie die een ecosysteem kan zich nog kan handhaven.
- Maximale beïnvloeding van een ecosysteem door invloeden van buitenaf waarbij een ecosysteem zich nog kan handhaven.
S-vorm groeicurve
grafiek die het verband weergeeft tussen de populatiegrootte en de tijd, waarbij de populatiegroei na een periode van exponentiele groei wordt afgeremd en tenslotte tot stilstand komt
J-vorm groeicurve
grafiek die het verband weergeeft tussen de populatiegrootte en de tijd bij onbelemmerde exponentiele groei
Vraat
Het eten van insecten aan planten.
Signaalstoffen
Signaalstoffen worden gemaakt door cellen en zetten hun doelcellen aan tot een bepaalde reactie
Voedselketen
Een reeks van soorten, te beginnen bij een producent, waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende.
Energiestroom
De stroom van chemische energie door het ecosysteem heen in een keten van eten en gegeten worden.
Voedselweb
Geheel van voedselrelaties binnen een levensgemeenschap
Predatie
Het doden en als voedsel gebruiken van dieren
Trofisch niveau
Elke schakel van een voedselpiramide
Producenten
Planten of autotrofe bacterie -
organisme dat organische stoffen uitsluitend uit anorganische stoffen produceert met behulp van energie uit de levenloze natuur
Assimilatie
het proces waarbij levende organismen voedsel omzetten in vitaminen, mineralen en andere chemicaliën die het lichaam nodig heeft om te functioneren
Fotosynthese
het proces waarbij planten water en koolstofdioxide, onder invloed van energie uit licht, omzetten in zuurstof en glucose (suiker).
Koolstofassimilatie
Foto-autotroof
Chemosynthese
Chemo-autotroof
Voortgezette assimilatie
Consumenten
organisme, dat andere organismen als voedselbron gebruikt. Een cosument is dus een heterotroof organisme
Dissimilatie
Reducenten
schimmel of heterotrofe bacterie, die dood organisch materiaal omzet in mineralen
Piramide van aantallen
Biomassa
totale hoeveelheid energierijk materiaal in een organisme (meestal het drooggewicht genomen)
Piramide van biomassa
Bruto Primaire Productie (BPP)
alle energie die in en ecosysteem door producenten wordt vastgelegd in biomassa (in organische stoffen).
Netto Primaire Productie (NPP)
per tijdseenheid door producenten gevormde (meetbare) biomassa na aftrek van de door dissimilatie verbruikte organische stof. Dit is alle biomassa waarmee weefsels kunnen worden opgebouwd in autotrofe organismen.
Productiviteit
Successie
verandering in de loop van de tijd in de soortensamenstelling van een levensgemeenschap zodat deze geleidelijk overgaat in een andere
Pioniersoorten
Pionierecosysteem
ecosysteem dat als eerste ontstaat in een gebied, waar geen of vrijwel geen leven was
Gelaagdheid
Climaxecosysteem
Primarie successie
successie waarbij de ondergrond vrijwel geen humus meer bevat en van voren af aan moet beginnen
Secundaire successie
successie waarbij de bovenste bodemlaag nog humus bevat, waardoor soorten zich er makkelijk kunnen vestigen
Gradientecosysteem
Indicatorsoorten
Modelleren
Omslagpunt