Hoofdstuk 4 Evolutie Flashcards

1
Q

Fossielen

A

Resten of sporen van organismen in gesteenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Chemische evolutie

A

Er werden stoffen gevormd waaruit de eerste eencellige kon ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Organische stoffen

A

Stoffen van organismen afkomstig.
Relatief grote, ingewikkeld gebouwde moleculen.
(bv eiwitten, vetten, glucose: C6H12O6)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Anorganische stoffen

A

Komen voor in zowel de levenloze natuur als in organismen.
Opgebouwd uit kleine, eenvoudige gebouwde moleculen.
(vb H20, NaCl)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oersoep

A

Een theorie over het ontstaan van leven; waarbij de eerste organische storen terecht kwamen in zee, waar ze zich ophoopten. Uit kleinere moleculen ontstonden grotere (protobionten) waaruit de eerste cellen ontstonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zelforganisatie

A

Ontstaan van eenheden met nieuwe eigenschappen op een hoger organisatieniveau.
vb: Het ontstaan van cellen uit organische stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Black smokers

A

Onderzeese (vulkanische schoorstenen) warmwaterbronnen die voorkomen op de oceaanbodem, hierbij zouden ook protobionten kunnen zijn ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Protobionten

A

Eenvoudige, primitieve structuren die worden gezien als de voorouders van levende cellen.
Soort druppels waarbinnen reacties kunnen plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prokaryoten

A
  • Eencellige organismen
  • Zonder celkern
  • Erfelijk materiaal los in cytoplasma: cirkelvormig chromosoom
  • De eerste waren anaeroob
  • Heterotroof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anaeroob

A

Organismen die uitsluitend kunnen leven in een milieu zonder zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Heterotroof

A

organismen die hun energie en voedingsstoffen verkrijgen uit organisch materiaal –> afhankelijk.
Ze halen hun energie uit het afbreken van koolhydraten, vetten en eiwitten die ze opnemen via voedsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Autotroof

A

m.b.v. zonlicht in staat zijn chemische energie vast te leggen met fotosynthese / uit anorganische stoffen organische stoffen kunnen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eukaryoten

A

bij dit organisme ligt het DNA in de celkern (cel bevat organellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Endosymbiosetheorie

A

theorie volgens welke oorspronkelijk vrijlevende prokaryoten als organellen (i.c. mitochondriën en chloroplasten) in andere cellen zijn gaan leven. Zo zouden eukaryote cellen zijn ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Biodiversiteit

A

Verwijst naar de verscheidenheid aan leven op aarde. Het omvat alle verschillende soorten organismen, zoals planten, dieren, schimmels en micro-organismen, evenals de genetische variatie binnen deze soorten en de ecosystemen waarin ze leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Archea

A

ook wel oerbacteriën of archaebacteriën genoemd, zijn een domein van prokaryotische organismen, die meestal onder extreme omstandigheden leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Chlorofyl

A

het groene pigment dat verantwoordelijk is voor de opname van lichtenergie in planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Genus

A

geslacht (meervoud genera)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Flagellen

A

draadvormige, zweepachtige structuren die worden gebruikt door bepaalde cellen en organismen om zich voort te bewegen of vloeistoffen langs hun oppervlak te verplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Plasmiden

A

kringvormig chromosoom bij een bacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Eiwitmantel

A

(Capside)
Geeft genetisch materiaal bescherming tegen virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Schimmel

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Genen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Milieufactoren

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Epigenetica

26
Q

Natuurlijke selectie

A

verschijnsel dat individuen met een beter aan het milieu aangepast genotype een grotere overlevingskans en voortplantingskans hebben en daardoor meer in de populatie zullen voorkomen dan andere.

27
Q

Genetische variatie

28
Q

Recombinatie

A

het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen

29
Q

Meiose

30
Q

Mutaties

A

verandering in de volgorde van het DNA of RNA

31
Q

overlevingskans

32
Q

Selectiedruk

A

invloed van milieufactoren, waardoor genfrequenties veranderen.

33
Q

Voortplantingssucces

34
Q

Adaptatie

A

aanpassing

35
Q

Soort

A

Organismen die zich onderling kunnen voort plantten en daarbij vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen

36
Q

Populatie

A

groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten

37
Q

Gene flow

A

het verschijnsel dat tussen individuen van twee populaties van dezelfde soort uitwisseling van genen plaats vindt

38
Q

Genenpool

A

de verzameling van alle allelen in een populatie

39
Q

Allelfrequentie

A

(genfrequentie); het percentage waarmee een bepaald allel deel uitmaakt van de genenpool in een populatie

40
Q

Regel van Hardy-weinberg

41
Q

Seksuele selectie

42
Q

Kunstmatige selectie

43
Q

Genetic drift

A

veranderingen in de allelenfrequenties ( genfrequenties) binnen een bepaalde populatie tengevolge van toevalsfluctuaties. In een kleine populatie is de genetic drift groter.

44
Q

Flessenhalseffect

45
Q

Stichtereffect

A

het optreden van genetic drift doordat een klein deel van een populatie zich vestigt in een nieuw gebied

46
Q

Reproductieve isolatie

A

bij deze vorm van isolatie vindt gedurende lange tijd geen voortplanting plaats tussen twee populaties

47
Q

Allopathische soortvorming

A

een manier van soortvorming waarbij dochtersoorten ontstaan uit een vooroudersoort, als er een duidelijk aanwijsbare ruimtelijke scheiding is tussen de dochterpopulaties en de oudersoort die wordt veroorzaakt door geologische verschijnselen of migratie. Door die scheiding kunnen de dochterpopulaties zich op den duur ontwikkelen tot aparte soorten.

48
Q

Sympathische soortvorming

A

een bepaalde manier waarop soortvorming plaatsvindt. Sympatrische soortvorming is een begrip dat aangeeft dat een dochtersoort kan ontstaan uit een vooroudersoort, zonder dat er een geografische barrière, zoals een rivier, bergketen of zee, tussen de toekomstige dochtersoorten zit. Het woord zegt het eigenlijk al: er vindt soortvorming plaats terwijl de populaties samen (sym) een (vader-)land (patris) blijven delen

49
Q

Homologie

50
Q

Divergentie

51
Q

Verwantschap

52
Q

Convergentie

53
Q

Afstamming

54
Q

Cladogram

A

schematische weergave van de verwantschap tussen soorten van een clade, inclusief de gemeenschappelijke voorouder

55
Q

Radioactieve isotopen

56
Q

Clade

A

een groep soorten bestaande uit een voorouder en alle nakomelingen daarvan

57
Q

Conjugatie

A

de overdracht van DNA van de ene cel op een andere cel, en één van de vormen van genetische uitwisseling

58
Q

Domein

A

de levende natuur wordt ingedeeld in 3 domeinen: bacterie, archaea en eukaryoten

59
Q

Genetic drift

A

veranderingen in de allelenfrequenties ( genfrequenties) binnen een bepaalde populatie tengevolge van toevalsfluctuaties. In een kleine populatie is de genetic drift groter.

60
Q

Isolatie

A

een deel van een populatie raakt gescheiden en vormt een nieuwe populatie

61
Q

Macro-evolutie

A

het ontstaan van nieuwe soorten en groepen organismen

62
Q

Micro-evolutie

A

de verandering van allelfrequenties in een populatie