Hoofdstuk 5 Flashcards

1
Q

stralingsbalans

A

het evenwicht in inkomende en uitgaande straling op aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

atmosferische luchtcirculatie

A

algemeen systeem van luchtstromen op aarde en de daarbij behorende lage- en hogedrukgebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mondiale windsystemen

A

algemeen systeem van luchtstromen op aarde en de daarbij behorende lage- en hogedrukgebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lagedrukgebied

A

Een gebied met een lage luchtdruk, dat ontstaat doordat lucht opstijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hogedrukgebied

A

Een gebied met een hoge luchtdruk, dat ontstaat doordat lucht daalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wet van buys ballot

A

Het effect dat luchtstromen een zijdelingse afwijking krijgen door de draaiing van de aarde. Op het noordelijk halfrond is deze afwijking naar rechts, op het zuidelijk halfrond naar links (ook: corioliseffect).​

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

corioliseffect

A

het effect dat luchtstromen een zijdelingse afwijking krijgen door de draaiing van de aarde; op het noordelijk halfrond is deze afwijking naar rechts, op het zuidelijk halfrond naar links (ook: wet van Buys Ballot)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

passaat

A

wind die van de subtropische hogedrukgebieden (30° N.B. en Z.B.) richting de evenaar waait; op het noordelijk halfrond komt deze uit het noordoosten, op het zuidelijk halfrond uit het zuidoosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ITCZ

A

lagedrukgebied rond de evenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

moesson

A

Wind die van de subtropische hogedrukgebieden richting de evenaar waait, die vervolgens kruist en van richting verandert. Op het noordelijk halfrond komt de moesson uit het zuidwesten, op het zuidelijk halfrond uit het noordwesten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oceanische circulatie

A

containerbegrip voor alle oceaan- en zee-stromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

koude zeestromen

A

zeestroom die afkomstig is uit een kouder gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

warme zeestromen

A

zeestroom die afkomstig is uit een warmer gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Thermohaliene circulatie

A

stroming van zeewater op enige tot grote diepte, aangedreven door verschillen in temperatuur en zoutgehalte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

diepwaterpomp

A

proces waarbij koud en zout water zinkt, hetgeen de thermohaliene circulatie aandrijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klimaatgebieden

A

groot gebied met sterke overeenkomsten in klimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

landschapszones

A

Een zeer groot natuurlijk gebied waarvan de aard bepaald wordt door de unieke combinatie van de geofactoren klimaat en plantengroei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

klimaatfactoren

A

oorzaken voor klimaatverschillen: breedteligging, gebergte en hoogte, type oppervlaka

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

actualiteitsprincipe

A

Het idee dat natuurlijke processen zoals ze tegenwoordig verlopen dat in het verleden op dezelfde wijze hebben gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geologische tijdschaal

A

De indeling van de geschiedenis van de aarde in tijdvakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

basalt

A

Stollingsgesteente dat ontstaat bij vulkaanuitbarstingen en veel in oceanische korst voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

graniet

A

Stollingsgesteente dat ondergronds stolt bij intrusies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

asthenosfeer

A

Het gedeelte van de mantel dat gedeeltelijk vloeibaar is en waar de lithosfeer overheen beweegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

lithosfeer

A

De aardkorst en het bovenste deel van de aardmantel die samen als aardplaten bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

divergerende plaatgrenzen

A

De plaatgrenzen waarbij aardplaten uit elkaar bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

midoceanische ruggen

A

Een wereldwijd aaneengesloten ‘onderwatergebergte’ op de oceaanbodem ontstaan doordat oceanische korst uit elkaar drijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

convergerende plaatgrenzen

A

De plaatgrenzen waarbij aardplaten naar elkaar toe bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

subductie

A

Het wegduiken van een oceanische plaat in de aardmantel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

diepzeetrog

A

De diepste plaatsen in de zeebodem die ontstaan waar oceanische korst onder continentale korst wordt geduwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

transforme plaatgrenzen

A

De plaatgrens waarbij aardplaten langs elkaar bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

push ridge

A

Proces waarbij door het hoogteverschil tussen de jonge midoceanische rug en de oude wegzakkende korst de oceanische korst van de midoceanische rug afglijdt.

29
Q

slab pull

A

Proces waarbij de wegzakkende oceanische korst de rest van de aardplaat meetrekt.

30
Q

convectiestromen

A

Stromingen van vloeibaar gesteente in de aardmantel ontstaan door de afgifte van warmte vanuit de aardkern.

31
Q

effusieve erupties

A

Een vulkaanuitbarsting met een rustig verloop.

32
Q

schildvulkaan

A

Een vulkaan die ontstaat doordat de dunne vloeibare basaltische lava ‘rustig’ vanuit de krater uitstroomt en een uitgestrekt gebied kan bedekken.

33
Q

explosieve erupties

A

Een explosief verlopende uitbarsting van een vulkaan.

34
Q

pyroklastica

A

Al het materiaal dat bij een vulkaanuitbarsting in de lucht wordt geslingerd, zoals lava, as en stenen.

35
Q

stratovulkanen

A

Kegelvormige vulkaan die bestaat uit een gelaagde opbouw van afwisselend as- en lavalagen.

36
Q

caldera

A

Een grote cirkelvormige krater ontstaan nadat het bovenste deel van de vulkaan is weggeblazen na een zeer krachtige eruptie of is ingestort na het snel leeglopen van de magmakamer.

37
Q

hotspot

A

Plekken op aarde waar in de aardmantel pluimen van zeer heet magma omhoog komen.

38
Q

schaal van Richter

A

Schaal waarbij de magnitude van een aardbeving wordt gemeten aan de hand van de hoeveelheid energie die vrijkomt.

38
Q

schaal van mercalli

A

Schaal waarbij de intensiteit van een aardbeving wordt gemeten aan de hand van de hoeveelheid schade die is aangericht.

38
Q

magnitude

A

de sterkte van een aardbeving gemeten aan de hand van de hoeveelheid vrijgekomen energie

39
Q

intensiteit

A

de hevigheid of kracht waarmee een gebeurtenis plaatsvindt

40
Q

tsunami

A

Golven die ontstaan door aardbevingen op de bodem van de oceaan.

41
Q

verwering

A

Het uiteenvallen van gesteente door inwerking van water, temperatuur, wortels en zuren.

41
Q

chemische verwering

A

Het oplossen van gesteente door de inwerking van water, zuren en zuurstof.

41
Q

fysische/mechanische verwering

A

Het verbrokkelen van gesteente door het bevriezen van water, temperatuurwisselingen of de werking van wortels.

42
Q

kalksteen

A

Sedimentgesteente dat ontstaat door het samenpersen van schelpen en kalkskeletten.

43
Q

massabewegingen

A

Het langs een helling naar beneden bewegen van gesteente.

43
Q

puinhelling

A

De ophoping van stenen die door massabewegingen langs de helling naar beneden zijn gekomen.

44
Q

transport

A

Vervoer van sediment door water, wind of ijs.

45
Q

rivierstelsels

A

De hoofdrivier met al haar zijrivieren en zijtakken.

46
Q

stroomgebieden

A

Gebied waar al het water uiteindelijk naar één rivier stroomt.

47
Q

erosie

A

De uitschurende werking van water, wind of ijs dat in beweging is.

48
Q

puinwaaier

A

De kegelvormige ophoping van verweringsmateriaal die ontstaat zodra de stroomsnelheid van een rivier plotseling snel afneemt.

48
Q

sendimentatie

A

Het ophopen van sediment op plaatsen waar de snelheid van water of wind afneemt.

49
Q

sedimentgesteente

A

Gesteente dat ontstaat door het samenpersen van sedimenten.

50
Q

zandsteen

A

Sedimentgesteente dat ontstaat door het samenpersen van lagen zand.

51
Q

schalie

A

sedimentgesteente dat ontstaat door het samenpersen van lagen kleid

52
Q

delta

A

nieuw land in zee dat ontstaat op een plaats waar een rivier in zee uitmondt en het sediment ophoopt

53
Q

estuarium

A

Trechtervormige monding van een rivier, ontstaan door de getijdenstromen van eb en vloed.

54
Q

morene

A

afgezet gletsjerpuin en kunnen hierdoor een soort landschap vormen

55
Q

plooiingsgebergte

A

Gebergte dat ontstaat wanneer aardlagen geplooid worden.

56
Q

horsten

A

Een stuk aardkorst dat langs een breuk omhoog is gekomen.

56
Q

slenken

A

Een stuk aardkorst dat langs een breuk naar beneden is gezakt.

57
Q

breukgebergte

A

Gebergte dat ontstaat wanneer langs een breuk een deel van de aardkorst wegzakt of een ander deel omhoogkomt.

58
Q

hydrologische kringloop

A

De kringloop van het water.

59
Q

gesteentekringloop

A

De kringloop van gesteente, dat wil zeggen de doorgaande omvorming tussen stollingsgesteente, sedimentgesteente en metamorf gesteente.

60
Q

stollingsgesteente

A

Gesteente dat ontstaat doordat vloeibare lava of vloeibaar magma stolt.

61
Q

uitvloeiingsgesteente

A

Stollingsgesteente dat ontstaat wanneer lava aan het aardoppervlak afkoelt en stolt.

62
Q

dieptegesteente

A

stollingsgesteente dat ontstaat wanneer magma ondergronds afkoelt en stolt

62
Q

intrusie

A

stijgend magma dat vast gesteente binnendringt, afkoelt en stolt

62
Q

marmer

A

Metamorf gesteente dat ontstaat uit kalksteen.

63
Q

metamorfe gesteente

A

Gesteente dat ontstaat doordat bestaand gesteente onder invloed van hoge temperatuur en grote druk langzaam wordt vervormd.

64
Q

leisteen

A

Metamorf gesteente dat ontstaat uit schalie.