Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

bodem

A

het bovenste deel van de grond waar planten in wortelen en dat in meer of mindere mate is verkleurd door organisch materiaal en uitspoeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vegetatie

A

het geheel aan planten in een gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uitspoeling

A

bodemvormend proces waarbij infiltrerend regenwater voedingsstoffen en bodemmateriaal meeneemt waarna het dieper in de grond weer inspoelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mineralisatie

A

het proces waarbij plantenmateriaal wordt afgebroken en omgezet in voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verwering

A

het verbrokkelen van gesteente onder invloed van het weer en de werking van planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

landschapszone

A

een zeer groot natuurlijk gebied waarvan de aard bepaald wordt door de unieke combinatie van de geofactoren klimaat, plantengroei, en water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geofactoren

A

de onderdelen van een landschap die op elkaar inwerken en samen de processen aan en het uiterlijk van het aardoppervlak bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tropische zone

A

landschapszone rond de evenaar, gekenmerkt door tropisch regenwoud en savanne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gematigde zone

A

landschapszone gekenmerkt door milde winters, koele zomers en voldoende vocht, waardoor er loofbossen groeien. Momenteel dichtbevolkt en in hoge mate in gebruik door de landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

boreale zone

A

landschapszone gekenmerkt door grote verschillen in temperatuur tussen zomer en winter, waarbij de winters koud zijn. Er groeit hier hoofdzakelijk naaldwoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nuttige neerslag

A

het verschil tussen de hoeveelheid neerslag en verdamping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

polaire zone

A

de landschapszone op hoge breedte waar het groeiseizoen erg kort is en geen bomen voorkomen omdat de zomertemperatuur onder de 10 ºC ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

monocultuur

A

vorm van landbouw waarbij grote oppervlakten worden aangeplant met één gewas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

chemische vruchtbaarheid

A

de vruchtbaarheid die bepaald wordt door de hoeveelheid voedingsstoffen in een bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fysische vruchtbaarheid

A

de kwaliteit van de water- en luchthuishouding van de bodem afhankelijk van de structuur (korrelgrootteverdeling en poriën) van de bodem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

aride zone

A

landschapszone gekenmerkt door een lage nuttige neerslag, waardoor woestijn en steppe overheersen.

14
Q

verzilting

A

proces waarbij zouten geconcentreerd achterblijven in of op de bodem

15
Q

landdegradatie

A

aantasting van landschap en bodem waardoor het vermogen van het gebied om natuurlijke hulpbronnen (gewassen, water, hout) te produceren daalt.

16
Q

bodemerosie

A

het wegspoelen of wegwaaien van de vruchtbare humusrijke bovenlaag

17
Q

ontbossing

A

het kappen of in brand steken van bos bijvoorbeeld tropisch regenwoud

18
Q

overbeweiding

A

situatie waarbij er te veel vee per hectare graast

19
Q

capillaire werking

A

de wateropzuigende werking van kleine openingen (poriën) tussen de gronddeeltjes

20
Q

uitputting

A

er worden meer voedingsstoffen aan de bodem onttrokken dan dat er aanvulling is door de natuur

21
Q

duurzaam landgebruik

A

landgebruik waarbij de volgende generaties daar geen negatieve gevolgen van ondervinden

22
Q

verwoestijning

A

het proces waarbij land dat ooit begroeid was onbegroeid raakt en waarbij vervolgens het bovenste deel van de bodem wegspoelt of wegwaait.

23
Q

subtropische zone

A

landschapszone op de overgang van de (semi)aride naar de gematigde zone met een mediterraan klimaat. Kenmerkend is de droogteresistente vegetatie.

24
Q

klimaat verandering

A

de geleidelijke verandering van het klimaat

25
Q

variabiliteit

A

de mate waarin de werkelijke jaarlijkse neerslag afwijkt van de gemiddelde neerslag volgens de klimaatgegevens.

26
Q

nomadische veeteelt

A

veeteelt waarbij de veeboeren geen vaste woonplaats hebben

27
Q

sedentaire akkerbouw

A

akkerbouw waarbij de boeren een vaste woonplaats hebben

28
Q

natuurrampen

A

ramp die het gevolg is van een natuurverschijnsel

29
Q

milieurampen

A

ramp waarbij door menselijk handelen ernstige schade wordt toegebracht aan de leefomgeving zoals door vervuiling, aantasting en uitputting van het milieu

30
Q

hazard managment

A

beleid en maatregelen om rampen te voorkomen of de gevolgen ervan te minimaliseren