hoofdstuk 5 Flashcards

1
Q

Wereldeconomie

A

Productie en consumptie van alles waar mensen wereldwijd behoefte aan hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

absolute macht

A

onbeperkte macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wetenschappelijke revolutie

A

Tijd in de geschiedenis waarin er veel belangstelling was voor het onderzoeken van de wereld door middel van experimenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gouden eeuw

A

Periode in de Nederlandse geschiedenis waarin De Republiek een bloeiperiode kende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Handelspolitiek

A

Beleid gericht op de handel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stapelmarkt

A

Plaats waar goederen vanuit de hele wereld heen worden gebracht, die vandaaruit direct doorgevoerd worden of voor een bepaalde tijd opgeslagen worden en daarna verkocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wisselbank

A

Bank waar muntgeld kan worden omgewisseld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beurs

A

Plaats waar handelsovereenkomsten worden gesloten en aandelen worden verhandeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

monopoli

A

Marktsituatie waarin er maar één aanbieder van een bepaald product is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

compangie

A

handelsorganisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

VOC

A

Handelsorganisatie voluit: de Verenigde Oost-Indische Compagnie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aandeel

A

Waardepapier dat de eigenaar rechten geeft in een bedrijf of handelsorganisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

WIC

A

Handelsorganisatie voluit: de West-Indische Compagnie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

multinational

A

Bedrijf dat vestigingen heeft in meerdere landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

driehoekshandel

A

Handel tussen de werelddelen Europa, Afrika en Amerika waarvan de handel in tot slaafgemaakten en plantageproducten belangrijke onderdelen waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

regenten

A

Bestuurders van de Nederlandse steden.

17
Q

tolerantie

A

Verdraagzaamheid tegenover mensen met andere ideeën over bijvoorbeeld geloof.

17
Q

tolerantie

A

Verdraagzaamheid tegenover mensen met andere ideeën over bijvoorbeeld geloof.

18
Q

kooplieden

A

Mensen die hun beroep gemaakt hebben van kopen en verkopen van producten en leven van de winst op deze transacties.

19
Q

Ambachtslieden

A

Mensen die hun beroep gemaakt hebben van het be-/verwerken van een grondstof tot (eind)producten.

20
Q

armenzong

A

Zorg voor armen, gebrekkigen en bejaarden in de samenleving.

21
Q

staatsgreep

A

Machtsgreep of coup d’état (kortweg coup).

22
Q

Staatsgezinden

A

Regenten die voor grote macht in handen van de regenten zijn.

23
Q

oranjegezinden

A

Aanhangers van de stadhouders van Oranje.

24
Q

stadhouder

A

Legeraanvoerder, als ambtenaar in dienst van de Staten-Generaal.

25
Q

Raadpensionaris

A

Hoogste ambtenaar van de Gewestelijke Staten en de Staten-Generaal, ook wel landsadvocaat genoemd. Zie ook de begrippenlijst van hoofdstuk 3, paragraaf 5.

26
Q

Stadhouderloos tijdperk

A

Periode zonder stadhouder.

27
Q

Engelse Zeeoorlogen

A

Oorlogen tussen Engeland en de Republiek.

28
Q

Rampjaar 1672

A

1672, het jaar van de onverwachte overval op de Republiek.

29
Q

pamfletten

A

Kleine drukwerkjes (ook vlug- of schotschriften genoemd) waarin een religieuze of politieke mening wordt verkondigd.

30
Q

Standenvertegenwoordiging

A

Vergadering van vertegenwoordigers van de drie standen.

31
Q

centralisatie

A

Manier van bestuur waarbij dit vanuit één plaats geregeld wordt en waarbij overal in het bestuursgebied dezelfde wetten en regels gelden.

32
Q

Droit divin

A

Goddelijk recht van koningen om als oppermachtige te regeren.

33
Q

Mercantilisme

A

Economische politiek die probeert om zoveel mogelijk geld het land binnen te krijgen.

34
Q

parlement

A

Door ‘het volk’ (de standen) gekozen volksvertegenwoordiging van een land.

35
Q

Parlementaire monarchie

A

Bestuursvorm waarbij de koning samen met het parlement beslissingen neemt.