Hoofdstuk 4 - Transport door celmembranen Flashcards
Welke stoffen zijn meer intracellulair aanwezig?
Kalium, fosfaat en eiwitten
Welke stoffen zijn meer extracellulair aanwezig?
Natrium en chloride
Hoe vindt transport door het membraan plaats?
Diffusie of actief transport
Wat is een belangrijke factor van een stof in het bepalen van diffusiesnelheid door het membraan?
De oplosbaarheid in lipiden
Welke stoffen hebben een hoge oplosbaarheid in lipiden?
Zuurstof, stikstof, CO2 en alcohol
Hoeveel keer laten kaliumkanalen, kalium makkelijker door dan natrium?
1000x
Wat is de diameter van een natriumkanaal?
0,3-0,5 nm
Hoe voeren natriumkanalen hun selectie uit?
Doordat het smalste gedeelte van het kanaal sterk negatief geladen is.
Welke substanties ondergaan gefaciliteerde diffusie?
Glucose en aminozuren
Des te …. het deeltje des te langzamer de diffusie
Groter
Wat diffundeert sneller, colloïden of moleculen?
Molecule diffunderen sneller omdat deze kleiner zijn.
Welke twee soorten diffusie zijn er?
Simpele diffusie en gefaciliteerde diffusie
Hoeveel verschillende soorten aquaporins zijn er in verschillende cellen van zoogdieren?
Ten minste 13
Hoeveel keer zo groot is de totale hoeveelheid water dat diffundeert in beide richtingen door het celmembraan van een rode bloedcel vergeleken met het volume van een rode bloedcel?
100x zo groot
Hoeveel keer groter is de diameter van een ureum molecuul vergeleken met die van water?
20% groter