Hoofdstuk 4: Immuniteit Flashcards

1
Q

Hoeveel procent in België is Rh-?

A

15%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zitten antigenen van het bloed?

A

op het celmembraan van de rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke vier componenten bestaat ons bloed?

A

bloedplasma, bloedplaatjes, witte bloedcellen en rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef een synoniem voor antistoffen.

A

antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar moeten we rekening mee houden bij bloedtransfusies?

A

de bloedgroep van de ontvanger mag geen antistoffen hebben tegen de antigenen in het bloed van de donor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke antistoffen heeft bloedgroep B?

A

anti-A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Iemand met bloedgroep A- kan bloed krijgen van …

A

A- en O-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kan je je bloedgroep veranderen?

A

Neen, wel als je een stamceltransplantatie krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke antistoffen heeft bloedgroep O?

A

anti-A en anti-B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Iemand met Rh+ mag geen Rh−-bloed krijgen, ook al is de ABO-bloedgroep gelijk.

A

niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Iemand met bloedgroep B- kan bloed geven aan …

A

B+, B-, AB- en AB+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Er zit geen anti-A in het bloedplasma van iemand met bloedgroep AB, want anders zou…

A

… die anti-A de eigen A-antigenen aanvallen met samenklontering van het bloed tot gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In noodsituaties wordt bloed O− toegediend, omdat op de rode bloedcellen geen bloedgroep- of resusantigenen aanwezig zijn.

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn antigenen?

A

herkenningspunten op cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke antigenen zijn er?

A

antigeen A
antigeen B
antigeen D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel combinaties van bloedgroepen zijn er in totaal, en welke?

A

8 combinaties:
A+, A-, B+, B-, AB+, AB-, O+ en O-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Heeft iemand met bloedgroep O+ antigenen?

A

ja, antigeen D

18
Q

Wat is de universele acceptor?

19
Q

Wat als het resusantigeen niet aanwezig is?

A

Rh-
geen resusantigeen
wel resusantistof

20
Q

Wat gebeurt er als iemand met bloedgroep A bloed krijgt van iemand met bloedgroep B?

A
  • BG A krijgt bloed van BG B
  • de RBC’s van de donor bevatten antigeen B
  • de RBC’s van de acceptor bevatten anti-B
  • deze antistoffen reageren met antigeen B
  • anti-B haakt zich vast op antigeen B
  • agglutinatie
21
Q

Wat is agglutinatie?

A

het samenklonteren van rode bloedcellen
-> dit is levensgevaarlijk!

22
Q

Wat zijn de vier meest voorkomende bloedgroepen?

A

O, A, B, AB

23
Q

De 3 antigeentypes in combinatie met de bloedgroepen leiden tot hoeveel verschillende combinaties? Noteer ze allemaal.

A

A-, A+, B-, B+, AB-, AB+, O- en O+

24
Q

Wat is de universele donor?

25
Wat doen antistoffen?
ze werken tegen antigenen
26
Welke bloedgroep heeft de meeste antigenen?
AB+: antigenen A, B en D
27
Heeft iemand met bloedgroep O- antigenen?
nee
28
Hoeveel procent in België is Rh+?
85%
29
Als een persoon Rh+ is, zitten er resusantigenen op de buitenkant van de witte bloedcellen.
niet waar
30
Welke antistoffen heeft bloedgroep AB?
geen
31
Wat is de resusfactor?
aanwezigheid / afwezigheid van 3de antigeen D
32
Welke bloedgroepen mag bloedgroep AB niet krijgen?
mag alles krijgen (geen antistoffen)
33
Vanaf welke leeftijd mag je bloed geven?
18 jaar
34
Welke bloedgroep is de universele donor?
O-
35
Waar zitten antistoffen in het bloed?
in het bloedplasma
36
Na een fietsongeval moet het slachtoffer met bloedgroep A+ twee bloedzakken krijgen. In de ideale situatie wordt de eigen bloedgroep genomen, maar in geval van nood zijn er nog andere mogelijkheden. De bloedbank heeft niet alles in voorraad. Bekijk de beschikbare bloedzakken en duid alle mogelijkheden aan. AB- AB+ O+ B+ A-
O+, A- In het plasma zitten antistoffen die reageren op de antigenen die de acceptor zelf niet heeft. Het slachtoffer heeft een positieve resusfactor, dus zowel Rh+ als Rh- bloed kan gegeven worden. Wat de bloedgroep zelf betreft: AB kan niet, want de B-antigenen zullen als 'vreemd' herkend worden. Hierdoor zal het bloed samenklonteren. B+ kan om dezelfde reden ook niet. O+ wel (want op de rode bloedcellen zitten geen bloedgroepantigenen). A- kan ook (eigen bloedgroep, geen resusantigenen).
37
In het bloedplasma van een persoon met bloedgroep AB zitten anti-A- en anti-B-antilichamen.
niet waar
38
Welke bloedgroepen mag bloedgroep A niet krijgen?
B en AB
39
Wat als het resusantigeen aanwezig is?
Rh+ wel resusantigeen geen resusantistof
40
Welke antistoffen heeft bloedgroep A?
anti-B