Hoofdstuk 4: Immuniteit Flashcards

1
Q

Uit welke vier componenten bestaat ons bloed?

A

bloedplasma, bloedplaatjes, witte bloedcellen en rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de vier meest voorkomende bloedgroepen?

A

O, A, B, AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke bloedgroep is de universele donor?

A

O-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vanaf welke leeftijd mag je bloed geven?

A

18 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef een synoniem voor antistoffen.

A

antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kan je je bloedgroep veranderen?

A

Neen, wel als je een stamceltransplantatie krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zitten antigenen van het bloed?

A

op het celmembraan van de rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn antigenen?

A

herkenningspunten op cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke antigenen zijn er?

A

antigeen A
antigeen B
antigeen D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zitten antistoffen in het bloed?

A

in het bloedplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doen antistoffen?

A

ze werken tegen antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke bloedgroepen mag bloedgroep A niet krijgen?

A

B en AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke bloedgroepen mag bloedgroep AB niet krijgen?

A

mag alles krijgen (geen antistoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke antistoffen heeft bloedgroep A?

A

anti-B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke antistoffen heeft bloedgroep B?

A

anti-A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke antistoffen heeft bloedgroep AB?

A

geen

17
Q

Welke antistoffen heeft bloedgroep O?

A

anti-A en anti-B

18
Q

Waar moeten we rekening mee houden bij bloedtransfusies?

A

de bloedgroep van de ontvanger mag geen antistoffen hebben tegen de antigenen in het bloed van de donor

19
Q

Wat is de resusfactor?

A

aanwezigheid / afwezigheid van 3de antigeen D

20
Q

Wat als het resusantigeen aanwezig is?

A

Rh+
wel resusantigeen
geen resusantistof

21
Q

Wat als het resusantigeen niet aanwezig is?

A

Rh-
geen resusantigeen
wel resusantistof

22
Q

Hoeveel combinaties van bloedgroepen zijn er in totaal, en welke?

A

8 combinaties:
A+, A-, B+, B-, AB+, AB-, O+ en O-

23
Q

Hoeveel procent in België is Rh+?

A

85%

24
Q

Hoeveel procent in België is Rh-?

A

15%

25
Q

Heeft iemand met bloedgroep O+ antigenen?

A

ja, antigeen D

26
Q

Heeft iemand met bloedgroep O- antigenen?

A

nee

27
Q

Welke bloedgroep heeft de meeste antigenen?

A

AB+: antigenen A, B en D

28
Q

Wat gebeurt er als iemand met bloedgroep A bloed krijgt van iemand met bloedgroep B?

A
  • BG A krijgt bloed van BG B
  • de RBC’s van de donor bevatten antigeen B
  • de RBC’s van de acceptor bevatten anti-B
  • deze antistoffen reageren met antigeen B
  • anti-B haakt zich vast op antigeen B
  • agglutinatie
29
Q

Wat is agglutinatie?

A

het samenklonteren van rode bloedcellen
-> dit is levensgevaarlijk!

30
Q

Wat is de universele donor?

A

O-

31
Q

Wat is de universele acceptor?

A

AB+