Hoofdstuk 4 Flashcards
1
Q
Etniciteit (2)
A
- Allochtoon (1 of beide ouders in het buitenland geboren)
2. Autochtoon (iedereen die in Nederland is geboren, waarvan de grootouders ook in Nederland zijn geboren)
2
Q
Cultuur in beweging (3)
A
- Tijd
- Plaats
- Groep
3
Q
Socialisatie (cultuuroverdracht) (3)
A
- Imitatie
- Informatie
- Sociale controle
4
Q
Samenleving voor Tweede Wereldoorlog (4)
A
- Sterkte gezagsverhoudingen
- Weinig sociale mobiliteit
- Sterk godsdienstig en verzuild (dat mensen zich organiseerden rond hun geloof of overtuiging)
- Traditionele rolpatronen
5
Q
Motieven voor migratie (3)
A
- Economische motieven
- Sociale motieven
- Politieke motieven
6
Q
Arbeidsmigranten (4)
A
- Gastarbeiders
- Arbeidsmigranten binnen de EU
- Kennismigranten van buiten de EU
- Illegalen van buiten Europa
7
Q
Volgmigratie (2)
A
- Gezinshereniging
2. Gezinsvorming
8
Q
Belangrijkste internationale verdragen (4)
A
- VN-Vluchtelingenverdrag (1951)
- Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950)
- Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948)
- Verdrag van Schengen (1985) - vrij verkeer van goederen en personen
9
Q
Hoe gaan we met elkaar om (3)
A
- Assimilatie (mensen uit een cultuurgroep passen zich volledig aan)
- Segregatie (groepen leven gescheiden)
- Integratie (wederzijdse aanpassing tussen cultuurgroepen)
10
Q
Culturele diversiteit en politiek (4)
A
- Christendemocraten (CDA, ChristenUnie, SGP)
- Liberalen (VVD, D66)
- Sociaaldemocraten (PVDA, SP)
- Rechts-populisten (PVV)
11
Q
Afhankelijkheidsbindingen (4)
A
- Affectieve bindingen (gevoelens)
- Economische bindingen (werk)
- Cognitieve bindingen (gemeenschappelijk referentiekader - kenniseconomie - tweedeling)
- Politieke bindingen (sociaal contract - wederkerigheid)