Hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

Taken politiek (6)

A
  1. Welvaart
  2. Volksgezondheid
  3. Infrastructuur
  4. Onderwijs
  5. Buitenlandse betrekkingen
  6. Openbare orde en veiligheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voordelen (parlementaire) democratie (4)

A
  1. Politieke grondrechten
  2. Regels over politieke besluitvorming in de grondwet
  3. Rekening houden met rechten van minderheden
  4. Persvrijheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Soorten dictaturen (4)

A
  1. Alleenheerschappij
  2. Ideologie
  3. Religieus
  4. Militair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kenmerken dictatuur (7)

A
  1. Machtenscheiding ontbreekt
  2. Grondrechten worden niet gerespecteerd
  3. Geen vrije pers
  4. Oppositiepartijen verboden
  5. Grote politieke rol voor militairen
  6. Sprake van verkiezingsfraude
  7. Regering kan snel en efficiënt besluiten nemen (niet of nauwelijks oppositie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Politieke stromingen (3)

A
  1. Liberalisme (vrijheid, rechts)
  2. Socialisme (gelijkwaardigheid, links)
  3. Confessionalisme (harmonie, midden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke politieke partijen hebben de juiste standpunten voor jou (4)

A
  1. Ideologieën
  2. One-issuepartijen (één specifieke doelgroep)
  3. Populistische partijen(komen op voor belangen van gewone mensen)
  4. Niet-democratische partijen (standpunten die in strijd zijn met de rechtsstaat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doen politieke partijen (4)

A
  1. Samenbundeling van ideeën
  2. Informeren van kiezers
  3. Participatie van burgers
  4. Selectie van kandidaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Motieven om op een partij te stemmen (4)

A
  1. Standpunten komen overeen
  2. Partij let op jouw belangen
  3. Je stemt strategisch
  4. De persoon van de lijsttrekker (bekendste kandidaat) spreekt je aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vorming van kabinet (5)

A
  1. Tweede Kamer benoemd informateur (bepaald welke partijen samen kunnen)
  2. Coalitie (samenwerkingsverband)
  3. Tweede Kamer benoemd formateur (zoekt ministers en staatssecretarissen, meestal lijsttrekker van grootste partij)
  4. Lijsttrekker van de grootste partij wordt minister-president
  5. Koning benoemd de ministers en staatssecretarissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Belangrijkste taken van de koning (5)

A
  1. Een handtekening plaatsen onder wetten
  2. Troonrede voorlezen op Prinsjesdag
  3. Ministers en staatssecretarissen benoemen
  4. Zich regelmatig laten informeren over het beleid door de minister-president
  5. Land vertegenwoordigen in het buitenland, door op staatsbezoek te gaan naar andere landen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Taken premier (4)

A
  1. Het opstellen van wetsvoorstellen
  2. Het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten
  3. Leidinggeven aan de ambtenaren van hun ministerie
  4. Het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rechten controlerende taak (3)

A
  1. Recht om vragen te stellen aan ministers of staatssecretarissen
  2. Recht om een motie in te dienen (verzoek aan minister om iets te doen of juist niet)
  3. Recht op parlementaire enquête
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly