Hoofdstuk 3 Flashcards
Studieren voor de toets op Woensdag
aankomen
to come
de aankomst
to arrive
aanvragen
to request
af en toe
now and then
het akkord
the agreement
alinea
the paragraph
de bankrekening
the bank account
bestaan
to exist
de bestuurder
the driver
bezoeken
to visit
het bord (informatiebord)
the board (information)
de boot
the boat
de chauffeur
the driver
de chocola
the chocolate
de conducteur
the conductor
controleren
to control
de dame
the lady
deden (doen)
did (to do)
digitaal
digital
donker
dark
de eeuw
the century
extra
extra
het gebouw
the building
de gegevens
the data/ the details
geldig
valid
de geschiedenis
the history
ging (gaan)
went (to go)
de heer/geachte heer
the sir/ Dear sir
herhalen
to repeat
hoeven
do not need to / do not have to
inchecken
check in, to
instappen
board, to / get in, to
de instructie
the instruction
de intercity
the intercity (train)