Hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

wijk

A

Deel van een stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoogbouw

A

Gebouw met vijf of meer verdiepingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

laagbouw

A

Gebouw met vier of minder verdiepingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welvaart

A

Genoeg geld hebben en goed kunnen voorzien in de basisbehoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

koopwoning

A

Woning die eigendom is van de bewoner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

huurwoning

A

Woning die geen eigendom is van de bewoner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

woningbouwcorporatie

A

Stichting die opgericht is om betaalbare huurwoningen te bouwen en te onderhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

WOZ-waarde

A

Waarde van een gebouw op basis waarvan de gemeente bepaalt hoeveel belasting iemand moet betalen volgens de Wet Ontroerende Zaakbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bebouwingsdichtheid

A

Aantal gebouwen per km2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

groenvoorziening

A

Parken en plantsoenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

autodichtheid

A

Aantal auto’s per km2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welzijn

A

Mate waarin iemand zich gezond, veilig, gelukkig en verbonden voelt met andere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leefbaarheid

A

Geschiktheid van een wijk om er goed te leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

opleidingsniveau

A

De hoogste vorm van onderwijs die iemand heeft afgemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

structurele werkloosheid

A

Blijvende werkloosheid doordat een bepaald soort werk verdwijnt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

integratie

A

Mate waarin verschillende groepen mensen actief meedoen aan de samenleving

17
Q

sociale cohesie/samenhang

A

De verbondenheid die mensen in een wijk of dorp met elkaar voelen door gezamenlijke activiteiten en gesprekken

18
Q

sociale onveiligheid

A

Sfeer van onveiligheid in een gebied die wordt veroorzaakt door asociaal of crimineel gedrag

19
Q

achterstandswijk

A

Woonwijk met slechte leefbaarheid en sociale problemen, zoals structurele werkloosheid

20
Q

minimumloon

A

Het loon dat een werknemer volgens de wet minstens moet verdienen

21
Q

bestemmingsplan

A

Plan van de gemeente over het gebruik van de ruimte

22
Q

renovatie

A

Het opknappen van verouderde woningen

23
Q

sanering

A

Het verbeteren van een wijk door sloop en nieuwbouw of het geven van een nieuwe functie aan oude gebouwen

24
Q

armoedebeleid

A

Gemeentelijk beleid voor de vermindering van armoede bij de inwoners

25
Q

stedelijke vernieuwing

A

Verbetering van woningen en de woonomgeving, en de organisatie van projecten om de leefbaarheid te verhogen

26
Q

besteedbaar inkomen

A

Het inkomen dat iemand overhoudt na de betaling van belastingen en premies

27
Q

beroepsbevolking

A

Iedereen die werk heeft of werk zoekt

28
Q

vergrijzing

A

Stijging van het percentage mensen boven de 65 jaar