Hoofdstuk 2: Stemvorkproeven Flashcards

1
Q

soorten beengeleiding

A
  • osseotympanisch (gehoorgang)
  • inertieël (middenoor)
  • compressioneel (cochlea)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

air bone gap

A

verschil tussen de drempel voor luchtgeleiding en beengeleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

occlusie-effect

A

wanneer een signaal met een frequentie onder de 1000 Hz via beengeleiding wordt aangeboden, zal dit signaal iets luider klinken indien men het oor afsluit
-> lage frequenties kunnen niet meer naar buiten lekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stengerprincipe

A

indien een zelfde toon met een zelfde frequentie aangeboden wordt aan beide oren via beengeleiding, wordt die toon enkel gehoord in de beste cochlea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

acoumetrie

A

bepalen van het gehoor met behulp van de stemvorkproeven met als doel het bepalen van het letsel binnen het auditief systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

audiometrie

A

met behulp van gekalibreerde instrumenten een zo objectief en reproduceerbaar mogelijk beeld krijgen van de gehoorfuncties van de patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly