Hoofdstuk 2: het marktmechanisme Flashcards

1
Q

De markt

A

een concept waarbij vragers en aanbieders elkaar ontmoeten. enkele voorbeelden: goederenmarkten/dienstenmarkten inputmarkten/financielemarkten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 voorwaarden voor zuivere mededinging op de markt

A
  • homogene goederen
  • markt-atomisme (geen effect van een enkele koper/verkoper)
  • Geen belemmeringen
  • Markttransparantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Marktvraag

A

de totale hoeveelheid die alle consumenten samen bereid zijn te kopen afhankelijk van determinanten (prijs/ inkomen)

  • Vraagfunctie
  • Vraagcurve
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vraagfunctie

A

Deze is afhankelijk van veel determinanten. Xv(v is de vraag naar het product X)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vraagcurve

A

Een grafiek waar wordt gekeken naar de verandering in vraag in functie van de prijs. (wat doet de vraag als de prijs stijgt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ceteris Paribas

A

Het gelijk houden van alle determinanten naast de prijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Partiële analyse

A

Beschouwt enkel het effect van de prijs van het goed op de vraag naar het goed. Dit is eenvoudiger en grafisch voorstelbaar alleen je telt een aantal dingen/effecten niet mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wet van de Vraag

A

Er is een negatief verband tussen de prijs en de hoeveelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Marktaanbod Xa

A

totale hoeveelheid van een goed die alle producenten samen bereid zijn te produceren in functie van een aantal determinanten (prijs, prijs van productiefactoren enz)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Marktaanbodfunctie

A

De aanbodfunctie is afhankelijk van heel veel verschillende determinanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Marktaanbodcurve

A

Positief verband tussen de prijs van het goed en het aanbod dit wordt grafische weergegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het marktevenwicht

A

Het punt waar vraag en aanbod gelijk zijn aan elkaar. Dit geeft een evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid. Dit komt automatisch tot stand als de markten goed werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

prijselasticiteit van de vraag

A

geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid in procenten al verander als gevolg van een procentuele verandering in de prijs. dus als de prijs zal stijgen met 1% hoeveel % zal de vraag dan dalen.
=%verandering in hoeveelheid/%verandering in prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

The fallacy of composition

A

Dat wat correct is voor het geheel is niet noodzakelijk correct op individueel vlak. Een voorbeeld hiervan is een mislukte oogst. Een mislukte oogst voor alle producenten is minder erg dan een mislukte oogst voor een producent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Determinanten van de elasticiteit van de vraag

A
  • Directe beschikbaarheid van substituten (vervangende producten)
  • Noodzakelijk goederen vs luxe goederen
  • Belang van het budget
  • Tijdshorizon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Prijselasticiteit van het aanbod

A

Als de prijs stijgt met een aantal %, met hoeveel zal het aanbod veranderen %.
= %verandering in hoeveelheid/%verandering in prijs

17
Q

Determinanten van de elasticiteit van het aanbod

A
  • flexibiliteit en mobiliteit van productiefactoren

- beschouwde tijdshorizon

18
Q

kruislingse elasticiteit

A

Kruislingse-elasticiteit geeft weer met hoeveel% de vraag naar goed1 verandert indien de prijs van goed2 stijgt met %

19
Q

Substituten

A

De goederen zijn substituten van elkaar vb: fort en nissan of coca cola en pepsi cola. De uitkomst is hier positief: als de prijs van goed1 stijgt, stijgt de vraag naar goed2

20
Q

complementen

A

benzine en auto’s. De uitkomst is hier negatief: als de prijs van goed 1 stijgt zal de vraag naar goed 2 dalen

21
Q

inkomenselasticiteit

A

geeft weer met hoeveel % de vraag naar een bepaald goed zal wijzigen als het inkomen met een bepaald % stijgt. De waarde van deze elasticiteit hangt af van het soort goed.

22
Q

Overheidsinterventies

A
  • Directe prijsinterventies (opleggen van min en max prijzen)
  • Indirecte prijsinterventies (indirecte belastingen of subsidies)
23
Q

Indirecte belastingen

A

accijnzen of ad valorem(BTW)

24
Q

Productiequotum

A

een regel die bepaald hoeveel iemand maximaal mag produceren/vangen –> kans op illegale handel

25
Q

repressief beleid

A

Het zelf naar beneden drukken van het aanbod om zo gebruik te verminderen

26
Q

Preventief beleid

A

Door bepaalde dingen integreren zodat de vraag zal afnemen