Hoofdstuk 1: Wat is economie? Flashcards

1
Q

Het economisch probleem

A

Behoefte versus schaarse middelen, er ontstaat een noodzaak om te kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opportuniteitskost

A

Kost die wordt gemaakt bij het maken van een keuze.

De waarde van de verloren gegane best mogelijke aanwending van de gebruikte schaarse middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definitie economie

A

Economische analyse gaat na hoe beslissingsmakers keuzes maken en wat daarvan de private en maatschappelijke gevolgen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

normatieve analyse

A

kijken wat het effect is op alle spelers die deel uitmaken van het economische plaatje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Economie volgens Scitovsky

A
Sociale wetenschap die tot het beheer van schaarse middelen tot doel heeft.
Hierbij zijn 3 beheersproblemen:
- stabilisatie probleem
- allocatie probleem
- verdelingsprobleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stabilisatie probleem

A

Volledige aanwending van de schaarse middelen, je laat geen geld liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Allocatie probleem

A

Toewijzing van de schaarse middelen, wat gaan we met de euro doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verdelingsprobleem

A

Distribuite van de economische goederen tussen economische subjecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Micro-economie

A

Bestudeert het gedrag van economische agenten: hoe gaan die een individueel budget besteden en hoe gaat een bedrijf de winst maximaliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Macro-economie

A

Wat ga je doen met invloedsfactoren van arbeid en kapitaal. Het bestudeert de invloed an het allocatie probleem van arbeid en kapitaal op de werking van een economie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De productiefactoren

A
  • Primaire productiefactoren (zorgen ervoor dat je andere productie factor kan ontwikkelen)
    - Arbeid
    - Natuur
  • Afgeleide productiefactoren
    - Kapitaal (ondernemersinitiatief): gebouwen machines, grond enz.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De productiefunctie

A

f(L,N,K) met hierin L: arbeid N:natuur en K: kapitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Afnemend marginaal product

A

Als je er meer arbeid instopt krijg je steeds minder nieuw product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Constant marginaal product

A

Elk extra arbeid levert dezelfde vergroting in productaantal op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Productiemogelijkhedencurve

A
Geeft alle combi's van de productie van economische goederen, die mogelijk zijn bij volledige aanwending van de beschikbare productie factoren. 
Op korte termijn
Illustreert:
- Schaarste
- Oppurtiniteitskost
- Keuzeprobleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schaarste

A

Schaartste is een eigenschap van alle economische goederen en daarmee een van de centrale begrippen in de economie, doordat het het keuzeprobleem tussen onbeperkte behoeften en schaarse middelen oproept

17
Q

Verruimde productiemogelijkhedencurve

A

Deze ligt boven de normale productiemogelijkhedencurve.
Je kan dan met dezelfde hoeveelheid arbeid meer van een van de producten gaan maken door bijvoorbeeld productievere machines.