Hoofdstuk 2 en 3 Vermogenstoestand Staat van baten en lasten Flashcards

1
Q

Inventarisatie=

A

het proces dat resulteert in een balans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eigen vermogen=

A

het verschil tussen de waarde van de bezittingen en de waarde van de schulden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Formele evenwicht =

A

Bij de balans moet de linkerzijde en de rechterzijde gelijk aan elkaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ander woord balansposten..

A

rekening / grootboekrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Doel boekhouding voor onderneming:

A
  • wettelijke plicht 3:51i
  • winstbepaling
  • vermogensbepaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer moet een balans worden opgesteld?

A

Als er sprake is van een onderneming in fiscale zin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aggregatiebeginsel=

A

gelijksoortige bezittingen en schulden moeten worden samengevoegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom aggregatiebeginsel?

A

verbetering leesbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe moeten de posten op de activa en passivazijde gesorteerd worden?

A

van boven naar beneden naar toenemende liquiditeit (mate waarin snel iets in geld kan worden omgezet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voorbeeld lang vreemd vermogen:

A

lening / hypotheek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Voorbeeld kort vreemd vermogen:

A

crediteuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Materealiteitsbeginsel=

A

posten van geringe betekenis worden volgens dit beginsel samengevoegd bij andere posten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dualiteitsbeginsel=

A

een financiële gebeurtenis bestaat uit een positief veranderende en negatief veranderende balanspost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Begrip vermogen voor jurist:

A

alle op geld waardeerbare rechten en plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Begrip vermogen voor econoom:

A

eigen vermogen en vreemd vermogen (rechterzijde). Het geheel van bedrijfsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Art. goederen?

A

3.1 BW

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Activa is

A

bezittingen van een organisatie

18
Q

Balans=

A

overzicht bezittingen en schulden, waaruit ook het eigen vermogen van de organisatie blijkt

19
Q

balanspost=

A

rubriek op de balans

20
Q

crediteuren=

A

schuldeisers vd organisatie

21
Q

debiteuren=

A

schuldenaren vd organisatie

22
Q

goed=

A

actief vermogensbestanddeel

23
Q

kapitaalstructuur=

A

geheel van bezittingen van een organisatie

24
Q

kort vreemd vermogen=

A

vermogen dat een jaar of korter voor de organisatie beschikbaar is

25
lang vreemd vermogen=
vermogen dat langer dan 1 jaar voor de organisatie beschikbaar is
26
passiva=
schulden van een organisatie
27
vaste activa=
activa die langer dan een jaar meegaan
28
vermogensstructuur=
wijze waarop de onderneming is gefinancierd
29
vermogenstoestand=
geheel van activa en passiva van een organisatie
30
vlottende activa=
activa die een jaar of korter meegaan.
31
vreemd vermogen=
vermogen dat een organisatie wordt verschaft door schuldeisers
32
Welk art. geeft aan dat het bestuur van een rechtspersoon jaarlijks een staat van baten en lasten moet maken?
art. 2:10 lid 2
33
synoniem staat van baten en lasten
resultatenrekening winst- en verliesrekening exploitatierekening (organisatie zonder winststreven) exploitatieoverzicht
34
Naast de balans nog een tweede overzicht. Welke?
resultatenrekening
35
Waarom ook een resultatenrekening?
dan wordt er voldaan aan het vereiste van art.2:10 lid 2
36
Waar staat begrip boekjaar in wetboek?
art. 2:10a BW
37
synoniem opbrengsten
omzet
38
totale omzet=
totaalwaarde van de geleverde prestaties
39
kosten=
opgeofferde waarden in het proces
40
opbrengsten=
waarde van de aan een afnemer geleverde prestatie
41
Staat van baten en lasten=
overzicht van opbrengsten en kosten over een bepaalde periode