hoofdstuk 2: chromosomale aandoeningen Flashcards

1
Q

Wanneer kun je een chromosomale afwijking vermoeden?

A
  • meer dan 3 miskramen
  • vroeggeboren/ doodgeboren kind met afwijkingen
  • overklaarde mentale beperking, met of zonder aangeboren afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prenataal vermoeden?

A
  • leeftijd van moeder > 35 jaar
  • chromosomale afwijking bij vorig kind
  • één van de ouders drager van de aandoening
  • echografische afwijking
  • verhoogde triple test
  • nekoedeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Maligniteiten

A
  • kankercellen, agressieve cellen die te veel delen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

chromosomale afwijkingen aanwezig in…

A
  • 10% van de zaadcellen
  • 20% van de eicellen -> lange meiose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

frequentie van de spontaan miskraam

A

50% van de spontane miskramen komt door een chromosomale afwijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Frequent voorkomen van mentale/ fysische beperkingen

A

0,5%-1% van pasgeborenen heeft een chromosomale afwijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

twee soorten chromosomale afwijkingen

A
  • numerieke: afwijking in het aantal chromosomen
  • structurele: afwijking in de structuur van de chromosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

euploidie

A

normaal aantal chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aneuploidie

A

verlies of winst van chromosomen (geen veelvoud van 23)
meest voorkomend -> 5% van de zwangerschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Trisomie

A
  • één duplicatie van een chromosoom = 3 zelfde exemplaren van bepaald chromosoom
  • disomsiche gameet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Monosomie

A
  • één tekort chromosoom = 1 bepaald chromosoom
  • nullisomsiche gameet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tetrasomie

A

twee duplicaties van chromosoom (2 zusterchromatiden) = 4 exemplaren van bepaald chromosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

polyploidie

A

toename volgens een veelvoud van een haploïde set (veelvoud van 23) (*)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Triploidie

A

een volledig extra set

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dispermie

A

–> ttriploidie
(2 zaadcellen bevruchten 1 eicel). Dit gebeurt bij 1 – 3% van de bevruchtingen, maar hierbij zijn er veel miskramen of sterven de kinderen 1 dag na de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tetraploidie

A

2 extra sets aan chromosomen
-> ten gevolge van het uitblijven van de celdeling na de kerndeling of fusie van 2 diploïde zygoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

aneuploidie is gevolg van

A

· Non-disjunctie tijdens de meiose I
· Non-disjunctie tijden de meiose II
· Non-disjunctie na bevruchting (in mitose) (postzygotische disjunctie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

non-disjunctie

A

slechte separatie van de chromosomen of zusterchromatiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Down syndroom

A
  • trisomie 21
  • 1/1000
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

95%: vrije of losse trisomie 21

A
  • 1 te veel
    • in 90% van de gevallen van maternele afkomst (oud ei model mama) - meestal als gevolg van non-disjunctie in meiose I
  • ouders hebben normaal karyotype of chromosomenaantal
  • klein herhalingsrisico (1%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

4%: Robertsoniaanse translocatie

A
  • ouders kunnen drager zijn
  • extra 21 zit vast op ander acrocentrisch chromosoom
  • hoger herhalingsrisico als mama drager is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

1%: mosaïcisme

A
  • postzygotische non-disjunctie (mitose)
  • postzygotische anafase lag
  • milder klinisch beeld
  • extra chromosoom 21 niet in alle cellen
    De graad van mosaïcisme hangt af van periode wanneer het gebeurt: bij een vroege fout in de zwangerschap zijn er grote gevolgen, als het later gebeurt zijn er minder gevolgen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kenmerken down syndroom (10)

A

· Slappe spieren bij de geboorte
· Faciaal dysmorfisme
- Oogspleten
- Brushfieldspots/epacantische vouwen
- Vlak aangezicht
- Kleine oren
· Hartafwijkingen
· Apenplooi/dwarsplooi
· Hoger risico op leukemie
· Vroeger begin van Alzheimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

prenatale karyotypering trisomie 21

A

· Verklaring fenotypische defecten
· Bepaling herhalingsrisico
· Programma voor zorg en behandeling
· Onderzoek identificatie ziektegenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Patau syndroom

A
  • trisomie 13
    -1/20 000
  • kinderen = ernstige aandoening met vaak overlijden bij of na de geboorte. Chromosomale afwijking:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

chromosomale afwijking trisomie 13

A

· Meestal ‘vrije’ trisomie 13
· Zelden translocatie of mosaïcisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Kenmerken trisomie 13 (8)

A

· Gespleten lip/verhemelte
· Huid- of botdefecten op schedel
· Extra vingers of tenen
· Holoprosencefalie (geen L en R hersenhelft)
· Afwezigheid van ogen
· Afwijkingen van het centraal zenuwstelsel
· Malformaties van andere inwendige organen
· Groeiachterstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Edwards syndroom

A
  • trisomie 18
  • 1/10 000
  • ernstige aandoening met vaak overlijden bij of na de geboorte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Chromosomale afwijking: trisomie 18

A

· Meestal trisomie 18
· Zelden translocatie of mosaïcisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Kenmerken trisomie 18

A

· Kort borstbeen
· Convexe voetzolen
· Overlappende vingers (rocker-bottom feet)
· Multipele congenitale afwijkingen
· Groeiachterstand
· Bij overleven: ernstige mentale handicap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Klinefelter syndroom

A
  • (47,XXY)
  • 1/1.000 jongens
  • meestal gediagnosticeerd ten gevolge van onvruchtbaarheid.
32
Q

Kenmerken Klinefelter syndroom

A

· Kleine teelballen en onvruchtbaar
· Onderontwikkeling van de mannelijke geslachtskenmerken
· Borstontwikkeling
· Eerder grote gestalte met lange ledematen
· Lager IQ, leerproblemen, gedragsproblemen
· Verhoogd risico op borstkanker

33
Q

behandeling van Klinefelter syndroom

A

testosteron.

34
Q

Triple X syndroom

A
  • (47,XXX)
  • 1/1.000 geboren meisjes
  • meestal onschuldig
35
Q

Chromosomale afwijking Triple X syndroom

A

· Trisomie X
· Mosaïcisme mogelijk

36
Q

Kenmerken Triple X syndroom

A

· In de regel een normale vruchtbaarheid
· Iets grotere gestalte
· Geen verhoogd risico op chromosomale afwijkingen bij kinderen
· Vaker leerproblemen (gemiddeld lager IQ)
· Meer onhandig, slechte coördinatie (nog discussie)

37
Q

Jacobs syndroom

A
  • (47,XYY)
  • 1/1.000 geboren jongens
  • meestal onschuldig
38
Q

Chromosomale afwijking: Jacobs syndroom

A

Wanneer geen mosaïcisme: gevolg van non-disjunctie in paternele meiose II

39
Q

Kenmerken Jacobs syndroom

A

· In de regel normale vruchtbaarheid
· Iets grotere gestalte
· Geen verhoogd risico op chromosomale afwijkingen bij kinderen
· Wel vaker leerproblemen (gemiddeld lager IQ)
· Meer crimineel gedrag/impulsief/slechte psychosociale adaptatie?

40
Q

Turnersyndroom

A
  • 1/2.000 – 5.000
  • groter bij conceptie dus vaak in miskramen.
41
Q

Chromosomale afwijking: Turnersyndroom

A

· 50% 45X
· 20% mosaïcisme 46XX, 45X
· 30% structurele afwijkingen bij de chromosomen (bv. deleties, isochromosoom, ringchromosooom)

42
Q

Kenmerken Turnersyndroom

A

· Nekoedeem (dus niet alleen bij down syndroom)
· Bij geboorte gezwollen voeten en handen, een brede hals
· Onvruchtbaarheid (ovariële dysfunctie)
· Streak ovaries bij geboorte: geen eicellen, puur bindweefsel
· Onderontwikkeling van de geslachtskenmerken
· Osteoporose
· Kleiner gestalte (verlies gen verantwoordelijk voor lengte)
· Afwijkingen aan de nieren, slagaders…
· Grote afstand tussen de tepels
· Non-verbaal IQ is lager dan verbaal IQ

43
Q

behandeling Turnersyndroom

A

Behandeling bestaat uit groeihormoon en oestrogeen.

44
Q

Deletie

A

stukje chromosoom te kort.

45
Q

Duplicatie

A

stukje chromosoom te veel.

46
Q

Inversie

A

omkering van stuk in het chromosoom zelf.

47
Q

Insertie

A

invoegen van een stukje chromosoom in een ander chromosoom.

48
Q

Translocatie

A

verplaatsen van een stukje chromosoom in een ander chromosoom.

49
Q

Ring

A

2 breuken in de korte en lange arm geheel klapt toe.

50
Q

Fenotypisch effect of niet?

A

Onderscheid tussen gebalanceerd en ongebalanceerd maken.

51
Q

Gebalanceerd

A

= geen winst of verlies van chromosoom materiaal.
· Translocatie
- Tussen 2 autosomen
- Tussen X en autosoom
- Robertsoniaanse · Inversie
· Insertie

52
Q

Ongebalanceerd

A

= wel winst of verlies van chromosoom materiaal.
· Deletie
· Duplicatie
· Isochromosomen
· Ringchromosomen
· Marker chromosomen
=> kunnen we niet herkennen in het labo, meestal mix van verschillende.
85% eindigt in miskraam. Sommige wel levensvatbaar.

53
Q

DELETIES

A

· Terminaal (uiteinde) of interstitieel (middenin)
· Resultaat: monosomie (enkelvoudig aanwezig) voor dat deel chromosoom.
· Indien meer dan 2% van het haploïd weg is => miskraam.
=> vaak sprake van een mentale handicap.

54
Q

Deleties die microscopisch detecteerbaar zijn:

A
  • Wolf-hirschhorn syndroom (terminale deletie op 4p)
  • Cri du chat syndroom (terminale deletie op 5p)
  • Hoe groter het stukje weg, hoe ernstiger de afwijking
  • 85% - 90%: de novo (ouders hebben niets)
  • 10% - 15%: ouders hebben translocatie met chromosoom 5 (herhalingsrisico stijgt)
  • Gehuil klinkt als kat
  • Dismorfische kenmerken bv. ver uit elkaar staande ogen, huidplooi ogen, lage oren, …
55
Q

Microdeleties

A

· Heel kleine deleties, niet zichtbaar met microscoop (!)
· Verantwoordelijk voor min of meer herkenbare klinische syndromen
· Op sommige plaatsen in het genoom komen zowel deleties en duplicaties voor en geven aanleiding tot
verschillende fenotypes.

56
Q

Oorzaak deleties

A

= voorkomen van repetitieve en homologe stukken in het DNA => oneven crossing over tussen homologe sequenties van segmentele duplicaties.

57
Q

Velocardiofaciaal syndroom

A
  • 1/4.000
  • · Hartafwijkingen + dysmorfe gezichtskenmerken
    · Haploinsufficiëntie: er blijft een gen over van 1 ouder maar is niet voldoende om volledig operant te zijn.
    · Onvolledige penetrantie: niet bij iedereen hetzelfde
    fenotype, het is klinisch variabel
    · Mentale beperkingen
    · Nasale spraak
    · Kleine mond
    · Retrognatie (afwijkende gezichtsvorm)
    · Microcefalie
    · Typische hartdefecten
58
Q

Cat-eye syndroom

A

· Microduplicatie of triplicatie op chromosoom 22
· Pupil loopt door in iris

59
Q

Isochromosoom

A

= een chromosoom dat één van zijn armen is verloren en dit heeft vervangen door een exacte kopie van de andere arm
Ene dochtercel heeft 2 p-armen en andere 2 q-armen.

60
Q

ringchromosoom

A

Er treden breuken op en chromosoom klapt toe. Overige stukken gaan verloren.
Moeilijk herkenbaar: ziet eruit als klein bolletje

61
Q

INSERTIES

A
  • Stukje chromosoom gaat zich verwijderen en innestelen in een ander chromosoom.
  • Inserties zijn meestal te klein om te interfereren met bivalent formatie (crossing over), geen complexe structuren.
  • Dragers hebben 50% risico op productie van ongebalanceerde gameten en mogelijkheid tot kinderen met afwijkingen
62
Q

INVERSIES: 2 types:

A
  1. Pericentrisch = centromeer betrokken in de inversie
  2. Paracentrisch = centromeer niet betrokken, enkel p of q arm
63
Q

Mogelijke gameten bij pericentrische inversie:

A

· Normaal en Gebalanceerde inversie bij gezond individu
· Duplicatie/deletie van niet-geïnverteerde segmenten:
Miskraam of mentale/fysische beperking = kleine inversie = grote inversie

64
Q

Mogelijke gameten bij paracentrische inversie:

A

Normaal en gebalanceerde inversie bij gezond individu · Acentrisch/dicentrisch chromosoom: in de regel miskraam

65
Q

Overerving bij translocatiedragers

A

· Tijdens pachyteen: de getransloceerde chromosomen trachten tot een optimale synapsis tekomen.
· Dit kan alleen door een quadrivalent in plaats van een bivalent.

66
Q

RECIPROKE TRANSLOCATIES

A

· Frequentie: 1/600
· Vaak familie specifiek (soms ook de novo)
· De persoon is in de regel minder vruchtbaar
· Gebalanceerd
· Bekendste is (11,22), groot risico op ongebalanceerde gameten

67
Q

Segregatie reciproke translocaties

A

Niet-homologe chromosomen wisselen stukjes uit (reciproke translocatie) en ondergaan meiose tot profase I. Ze moeten in kruis naast elkaar liggen want homologe stukken moeten paren.

68
Q

Alternerende scheiding =

A

N2 en N1 naar 1 kant van de dochtercel getrokken. T2 en T1 naar andere dochtercel getrokken

69
Q

Nabuur I scheiding =

A

N2 en T1 naar 1 dochtercel getrokken. T2 en N1 naar andere dochtercel getrokken.

70
Q

Nabuur II scheiding =

A

N1 en T1 naar 1 dochtercel getrokken. N2 en T2 naar andere dochtercel getrokken.

71
Q

Probleem

A

in ene grijs materiaal teveel en blauw tekort en omgekeerd

72
Q

ROBERTSONIAANSE TRANSLOCATIES

A

P-armen vallen meestal weg maar dat geeft geen aanleiding tot problemen.

73
Q

Als de gameet in het kader gaat paren met een normale gameet krijg je trisomie 21.

A

· C: trisomie 14 + monosomie 1 = niet leefbaar
· Alleen B is leefbaar
Frequentie: 1/1.000

74
Q

95%: omvat 2 verschillende chromosomen

A

· T(13,14) -> 75%
· T(14,21) -> 10% meest frequent
Over het algemeen dicentrische chromosomen