Hoofdstuk 2: Brain anatomy and physiology Flashcards

1
Q

Neurale plasticiteit

A

Het vermogen van het hersenweefsel om zich aan te passen aan de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Brain body orientation (definitie)

A

Locatie van hersengebieden met het gezicht als referentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Brain body orientation (richtingen)

A

Dorsaal (bovenkant hoofd omhoog)
Ventraal (onderkant hoofd omlaag)
Mediaal (rechterkant hoofd richting je hoofd)
Lateralis (linkerkant hoofd van je hoofd af)
Anterieur (vanaf neus van je hoofd af)
Posterieur (achterkant hoofd van je hoofd af)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Spatial orientation (definitie)

A

Locatie van hersengebieden in relatie tot andere onderdelen van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Spatial orientation (richtingen)

A

Rostraal (zelfde richting als anterieur)
Caudaal (zelfde richting als posterieur)
Superieur (zelfde richting als dorsaal)
Inferieur (zelfde richting als ventraal)

Dorsaal en ventraal maken een
hoek van ~90 graden in het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Anatomical orientation (definitie)

A

Richting van doorsnedes of secties van het brein vanuit het perspectief van een toeschouwer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anatomical orientato (richtingen)

A

Coronal section: Voorste deel eraf
Horizontal section: Bovenste deel eraf
Sagittal section: Tussen de ogen snijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hersenvliezen, meninges

A

Dura mater - Arachnoid layer (spinnenwebvlies) - Pia mater
(buiten –> binnen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dura mater

A
  • Harde hersenvlies
  • Zit aan de schedel
  • Vult alle lege plekken
  • Heeft veel bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Spinnenwebvlies

A
  • Vettig
  • Makkelijk kapot te trekken
  • Bestaat uit eiwitten (geen bloedvaten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Subarachnoide ruimte

A

Een ruimte onder het spinnenwebvlies, met hierin cerebrospinale vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pia mater

A
  • Zachte hersenvlies
  • Volgt de contouren van het brein
  • Heeft veel bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ischemisch CVA

A

Herseninfarct,
Afsluiting van bloedvat door bloedprop of vernauwing, leidt tot zuurstoftekort (80%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hemorragisch CVA

A

Hersenbloeding,
Bloeduitstorting in de hersenen door opengebarsten of gescheurd bloedvat (20%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De hersenen vanaf de buitenkant

A

Cerebrum (grote hersenen) - Cerebellum (kleine hersenen) - Hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cerebrum

A

Meest essentiële denkwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cerebellum

A

Ondersteunt het cerebrum, vooral met het coördineren van motorbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hersenstam

A

Gespecialiseerd in vitale functies inclusief de ademhaling en het cardiovasculaire systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cerebrale cortex (hersenschors)

A

Frontale kwab, pariëtale kwab, temporale kwab, occipitale kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Cerebrale cortex, oppervlakte

A

Gyrus: bochten
Sulcus: groeven
Fissuur: diepe groef
Hiermee worden ook de grenzen tussen de kwabben bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Frontale kwab

A

Informatie verwerking dat te maken heeft met emotie en gedrag + het vermogen om te plannen

22
Q

Pariëtale kwab

A

Informatie verwerking vanuit de zintuigen + vermogen om te leren

23
Q

Temporale kwab

A

Informatie verwerking dat van belang is voor je spraak en taal

24
Q

Occipitale kwab

A

Informatieverwerking dat van belang is bij zien

25
De stoffen binnen in de hersenen
Witte stof: zenuwvezels (binnenkant, isolerend) Grijze stof: zenuwcellen (buitenkant, niet-isolerend) Reticulaire stof: netvormig
26
Ventrikelsysteem
4 met elkaar verbonden holtes gevuld met cerebrospinale vloeistof Functie: ondersteunen van metabolisme, afvoeren van afvalstoffen en beschermen van hersenweefsel
27
De soorten ventrikels
1e en 2e: één in elke hersenhelft, verbonden met de 3e 3e: in de tussenhersenen, verbonden met de 4e 4e: tussen het cerebellum en de pons, verbonden met subarachnoïdale ruimte en centrale kanaal
28
Indeling van het zenuwstelsel
Centraal: brein en ruggenmerg Perifeer: alles daarbuiten
29
Anatomische organisatie (zenuwstelsel)
Centraal: brein en ruggenmerg Perifeer: somatisch (interactie met de omgeving) en autonoom zenuwstelsel (homeostase)
30
Functionele organisatie (zenuwstelsel)
Centraal: brein en ruggenmerg Perifeer: somatisch (hersen- en ruggenmergszenuwen) en autonoom zenuwstelsel (flight of fight response, parasympatisch zenuwstelsel)
31
De twee soorten zenuwcellen in het zenuwstelsel
Neuronen: primaire functies (denkwerk, info verwerken) Gliacellen: ondersteuning van de neuronen
32
Hoe verbinden zenuwcellen met elkaar?
Via zenuwvezels
33
Naam van een bundel zenuwvezels
Binnen CZS: Tractus Buiten CZS: Zenuw
34
Ruggenmerg vliezen
Hetzelfde als in de hersenen
35
Ruggenmerg stoffen
Grijze stof: Binnenkant, zenuwcellen Witte stof: Buitenkant, zenuwvezels
36
Ruggenmerg segmenten
Ieder segment stuurt een bepaald deel van je lichaam aan en elk segment is weer opgedeeld in subsegmenten
37
Dermatoom
Lichaamsonderdeel
38
Elk dermatoom heeft twee ruggenmergszenuwen
Sensorische zenuw: afferent, stuurt info vanaf huid, gewrichten en spieren naar het ruggenmerg Motorische zenuw: efferent, stuurt naar spieren
39
Afferent
Naar een structuur toe, input (sensorisch)
40
Efferent
Van een structuur af, output (motorisch)
41
Ruggenmergszenuwen
Dorsale/posterieure hoorn: afferent, pijn/tast/temperatuur Ventrale/anterieure hoorn: efferent, aansturen spieren/reflexen
42
Autonome zenuwstelsel: sympathetische divisie
Flight or fight response: - Stimulerend - Verbonden met thoracale en lumbale ruggenmerg segmenten - Ganglia dichtbij het ruggenmerg - Preganglionaire vezels kort, postganglionaire vezels lang - Acetylcholine (preganglionair) + norepinephrine (postganglionair)
43
Autonome zenuwstelsel: parasympatische divisie
Rest and digest: - Inhiberend: relaxen, voedsel verteren - Verbonden met sacrale ruggenmerg segmenten, maar vooral met 3 hersenzenuwen (vagus, facialis, en oculomotorius) - Ganglia dichtbij organen - Preganglionaire vezels lang, postganglionaire vezels kort - Acetylcholine (preganglionair + postganglionair)
44
Hersenstam
Tussenhersenen - Middenhersenen - Achterhersenen
45
Tussenhersenen
Thalamus: Integreert sensorische informatie en stuurt deze door naar gebieden in de cerebrale cortex Hypothalamus: Onder de thalamus, hormoonproductie (via hypofyse), betrokken bij vrijwel alle aspecten van gedrag
46
Middenhersenen
Verwerking van motorische (ventraal) en sensorische (dorsaal) verwerking plaats. Substantia nigra
47
Achterhersenen
Pons: verbindt cerebellum met de rest van de hersenen Medulla & pons: vitale functies Cerebellum: timing en coördinatie van complexe bewegingen
48
Ganglion
Cluster van neuronen
49
Grote hersenen: basale ganglia
Betrokken bij impliciet geheugen (motor skills) en controle en coördinatie van vrijwillige motorische bewegingen De substantia nigra en nucleus subthalamicus behoren ook tot de basale ganglia
50
Grote hersenen: cerebrale cortex
1. perceptie --> waarneming 2. integratie van informatie --> creëeren van perceptuele wereld 3. actie --> gedrag