Hoofdstuk 2 begrippen Flashcards
Consumeren
Het kopen van goederen en diensten door gezinnen (particuliere consumptie) en overheid (overheidsconsumptie) om in bestaande behoeften te voorzien
Lenen
Door te lenen wordt geld ontvangen dat later terugbetaald moet worden (met rente)
Rente
Vergoeding voor spaargeld of leengeld
Ruilen over de tijd
Geld verdienen en uitgeven gebeurt in verschillende periodes
Sparen
Het niet consumeren van een deel van het inkomen
Stroomgrootheid
Iets dat over een bepaalde periode, een maand of een jaar, wordt gemeten. Ze staan bijvoorbeeld voor een bepaald bedrag op de resultatenrekening genoteerd, zoals de omzet en loonkosten.
Voorraadgrootheid
Iets dat op een bepaald moment of tijdstip wordt gemeten, zoals het spaargeld dat je op 1 januari hebt
Vermogen
Het geld dat in een onderneming is gestoken om de bezittingen te betalen. Bezit minus schuld.