Hoofdstuk 2 Atomen en elementen Flashcards

1
Q

Hoeveel elementen zijn er in de natuur terug te vinden?

A

88 elementen zijn er in de natuur terug te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kan een element verder opgedeeld worden?

A

Nee, een element kan niet verder opgedeeld worden of worden omgezet naar iets anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Symbool:

Aluminium

A

Al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Symbool:

Calcium

A

Ca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Symbool:

Koper

A

Cu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Symbool:

Helium

A

He

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Symbool:

Magnesium

A

Mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symbool:

Fluor

A

F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Symbool:

Koolstof

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Symbool:

Chloor

A

Cl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Symbool:

Goud

A

Au

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Symbool:

Helium

A

He

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Symbool:

Waterstof

A

H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Symbool:

Jood / Jodium

A

I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Symbool:

IJzer

A

Fe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Symbool:

Lood

A

Pb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Symbool:

Lithium

A

Li

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Symbool:

Magnesium

A

Mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Symbool:

Kwik

A

Hg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Symbool:

Neon

A

Ne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Symbool:

Argon

A

Ar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Symbool:

Nikkel

A

Ni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Symbool:

Stikstof

A

N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Symbool:

Zuurstof

A

O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Symbool:

Fosfor

A

P

26
Q

Symbool:

Kalium

A

K

27
Q

Symbool:

Silicium

A

Si

28
Q

Symbool:

Zilver

A

Ag

29
Q

Symbool:

Natrium

A

Na

30
Q

Symbool:

Zwavel

A

S

31
Q

Symbool:

Tin

A

Sn

32
Q

Symbool:

Titanium / Titaan

A

Ti

33
Q

Symbool:

Zink

A

Zn

34
Q

Het periodiek systeem:

Hoe heet een verticale kolom?

A

Een groep.

Een verticale kolom in het periodiek systeem is een groep.

35
Q

Het periodiek systeem:

Hoe heet een horizontale rij?

A

Een periode.

Een horizontale rij in het periodiek systeem is een periode.

36
Q

Het periodiek systeem:

Hoe heet groep 1 of 1A?

A

Groep 1 of 1A zijn de Alkalimetalen

37
Q

Het periodiek systeem:

Hoe heet groep 2 of 2A?

A

Groep 2 of 2A zijn de Aardalkalimetalen

38
Q

Het periodiek systeem:

Hoe heet groep 17 of 7A?

A

Groep 17 of 7A zijn de Halogenen

39
Q

Het periodiek systeem:

Hoe heet groep 18 of 8A?

A

Groep 18 of 8A zijn de Edelgassen

40
Q

Geef de eigenschappen van alkalimetalen:

A

Alkalimetalen zijn:

  • zacht
  • glanzend
  • goede geleiders van warmte en elektriciteit
  • hebben een laag smeltpunt
  • reageren hevig met water
  • vormen witte producten na reactie met zuurstof

(H is geen alkalimetaal!)

41
Q

Geef de eigenschappen van aardalkalimetalen:

A

Aardalkalimetalen zijn:

  • glanzend
  • minder reactief dan alkalimetalen
42
Q

Geef de eigenschappen van halogenen:

A

Halogenen zijn ZEER reactief, vooral F en Cl

43
Q

Geef de eigenschappen van Edelgassen

A

Edelgassen zijn chemisch inert

44
Q

Wat zijn metalen? / Geef de eigenschappen van metalen:

A
  • Bevinden zich links in het periodiek systeem
  • Glanzend
  • Vaste stoffen bij kamertemperatuur (Behalve Hg/Kwik
  • Gemakkelijk omgevormd tot draden of platen
  • Goede geleiders van warmte en elektriciteit
45
Q

Wat zijn niet-metalen? / Geef de eigenschappen van niet-metalen:

A
  • Bevinden zich rechts in het periodiek systeem (behalve H/Waterstof)
  • Gassen bij kamertemperatuur (uitzondering Br/Broom = vloeistof) (uitzondering C/Koolstof, P/Fosfor, S/Zwavel, Se/Seleen, I/Jood/Jodium = vaste stof)
  • Geen goede geleiders van warmte en elektriciteit (uitzondering Grafiet)
46
Q

Wat zijn metalloïden? / Geef de eigenschappen van metalloïden:

A
  • Intermediair tussen metalen en niet metalen
  • Vaste stoffen bij kamertemperatuur
  • Slechte geleiders van warmte en elektriciteit maar beter dan niet-metalen (Halfgeleiders)
47
Q

Wat is een atoom?

A

Een atoom is het kleinste deel van het element dan nog alle eigenschappen van dat element bevat.

48
Q

Wiens atoomtheorie vormt de basis voor de huidige theorie?

A

De theorie van Dalton

49
Q

Wat is de theorie van Dalton?

A
  1. De materie is opgebouwd uit atomen.
  2. Alle atomen van een bepaald element zijn gelijk en verschillen van atomen van andere elementen.
  3. Atomen van 2 of meer verschillende elementen kunnen combineren tot verbindingen. Een bepaalde verbinding is altijd opgebouwd uit dezelfde soort atomen in bepaalde verhoudingen.
  4. Een chemische reactie is een herschikking van de atomen. Atomen kunnen niet gemaakt of vernietigd worden tijdens een chemische reactie.
50
Q

Uit welke subatomaire deeltjes bestaat een atoom?

A

Een atoom bestaan uit protonen, neutronen en elektronen

51
Q

Hoeveel van de 3 verschillende subatomaire deeltjes hebben een elektrische lading?

A

2 van de 3 subatomaire deeltjes hebben een elektrische lading

52
Q

Wat bewees Thomsons experiment met de kathodestraalbuis?

A

Conclusies experimenten:

  • Cathode rays must be made of stuff that is negatively charged.
  • Particles that make up cathode rays are 1000 times smaller than a hydrigen atom.
  • All different metals give off cathode rays.

Leiden tot het idee/conclusie:
Atomen bevatten kleine negatief geladen deeltjes: Elektronen

Thomson komt met een nieuw atoommodel:
- Elektronen zijn negatief
- Het gehele atoom is meestal elektrisch neutraal
- Dus er moet ook een positieve lading in het atoom zijn om tot de neutrale lading te komen.
Idee = ‘plum-pudding’ model

negatieve elektronen in een positieve massa.

(https://www.youtube.com/watch?v=Rb6MguN0Uj4)

53
Q

Waar bevinden zich de protonen in het atoom?

A

Protonen zijn aanwezig in de kern van het atoom.

54
Q

Welke twee subatomaire deeltjes bevinden zich in de kern van een atoom?

A

De protonen en neutronen bevinden zich in de kern.

55
Q

Is een neutron elektrisch neutraal?

A

Ja! Een neutron is elektrisch neutraal.

56
Q

Wat is een amu?

A

Een amu is een Atomaire massa-eenheid.

57
Q

Wat zijn de ladingen in een atoom?

A

Proton 1 +
Neutron 0
Elektron 1 -

58
Q

Hoe zit het met de massa van de subatomaire deeltjes?

A

De proton en neutron hebben een ongeveer gelijke massa.

Een Elektron is een stuk kleiner.

59
Q

Waar bevinden zich de elektronen in een atoom?

A

Buiten de kern, in de elektronenmantel.

60
Q

Wat geeft het atoomnummer in het periodiek systeem weer?

A

Het atoomnummer is gelijk aan het aantal protonen en gelijk aan het aantal elektronen

(Z)

61
Q

Wat is massagetal?

A

Het massagetal is het aantal protonen en neutronen tezamen.

(A)

Voorbeeld: A(Fe) = 56
Fe bevat 26 protonen, 26 elektronen en 30 neutronen

62
Q

Wat is een isotoop?

A

Atomen van eenzelfde element met zelfde atoomnummer maar een verschillend massagetal.

(zelfde aantal protonen maar verschillend aantal neutronen)