Hoofdstuk 2 Algemeen kader en basale assumpties Flashcards

1
Q

Welke drie aspecten hebben te maken met het proces van sociale realiteitsconstructie?

A
  1. Stimuli van de situatie
  2. Voorafgaande kennis individu
  3. Processen die stimuli van de situatie en voorafgaande kennis van het individu beïnvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de volgorde van informatieverwerking?

A
  1. Stimuli
  2. Perceptie
  3. Initiële verwerking, categorisatie / interpretatie
  4. Geheugen, georganiseerde kennis
  5. Diepere verwerking, beslissingen / oordelen
  6. Gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is top-down (concept-gedreven) informatieverwerking?

A

Individuen worden met name gedreven worden door voorafgaande kennis en verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is Bottom-up (data-gedreven) informatieverwerking?

A

Informatieverwerking wordt met name beïnvloed door de stimuli van een bepaalde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is capaciteitsbeperking?

A

Individuen kunnen niet alle informatie verwerken die mogelijk relevant is, vooral niet wanneer de tijd die individuen hebben beperkt is. Deze capaciteitsbeperkingen beïnvloeden alle fases van informatieverwerking. De combinatie van capaciteitsbeperkingen en tijdslimieten hebben belangrijke consequenties voor cognitieve verwerking. Processen moeten gesimplificeerd worden, en wel op zo’n manier dat er een adequate basis overblijft zodat een persoon op de omgeving kan reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke (3) adaptieve systemen hebben mensen ontwikkeld waardoor verwerking efficiënter is?

A
  1. Selectie van informatie
  2. Heuristieken
  3. Top-down verwerking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn heuristieken?

A

Vuistregels die weinig moeite kosten en meestal valide resultaten opleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waardoor wordt de verwerkingshoeveelheid beïnvloed?

A
  1. Beschikbare verwerkingscapaciteit

2. Verwerkingsmotivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke theorieën komen verwerkinscapaciteit- en motivatie met name naar voren?

A

Attitudeveranderingstheorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn automatische processen?

A

Onintentioneel, hebben weinig cognitieve bronnen nodig, kunnen en hoeven niet gecontroleerd te worden, en liggen buiten het bewustzijn van een individu. Het in werking stellen en houden van automatische processen heeft dus geen bewuste regulatie nodig. Het kan verschillen hoe goed automatische processen voldoen aan de bovengenoemde criteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn gecontroleerde processen?

A

Gecontroleerde processen hebben wel veel bronnen nodig en het in werking stellen en houden van deze processen heeft bewuste regulatie nodig. Bovendien kunnen ze wel binnen het bewustzijn van een individu liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit welke aspecten bestaat controle?

A
  1. De mogelijkheid om iets in het bewustzijn te brengen

2. De mogelijkheid om een bepaalde inhoud te onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer gebruik je gecontroleerde of automatische processen?

A

Vaak is het zo dat gecontroleerde processen worden gebruikt bij onbekende situaties, en automatische processen bij bekende situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat trekt de aandacht van een individu?

A

Stimuli die afwijkend of salient zijn

  1. Opvallend in vergelijking met de context
  2. Opvallend in vergelijking met voorgaande kennis
  3. Relatie tussen de stimulus en de doelen van een persoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de consequenties van opvallendheid?

A

Meestal zorgt opvallendheid ervoor dat de hoeveelheid verwerking die gerelateerd is aan de stimulus informatie verhoogd wordt. Een verhoogde hoeveelheid verwerking die gebruikt wordt voor een bepaalde stimulus beïnvloedt sociale oordelen en het ophalen van informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de richting van de stimulusimpact op sociaal oordelen?

A

Opvallendheid leidt tot versterking van de bestaande oordeelsneiging. Opvallendheidseffecten worden deels veroorzaakt door het gegeven dat personen minder aandacht aan andere stimuli zullen schenken. Condities waarbij een persoon geen mogelijkheid heeft om niet opvallende informatie te verwerken zullen leiden tot extremere opvallendheidseffecten.

Opvallendheid kan individuen echter ook bewust maken van de sterke invloed, waardoor processen geactiveerd kunnen worden die tegen deze invloed ingaan. Hierbij kan dus een proces in de tegengestelde richting optreden. Of zulke counteracting processen worden geactiveerd hangt af van de mate waarin de waarnemer gelooft dat de uitgelokte verwachtingen toepasbaar zijn op de stimulus.

17
Q

Wat zijn de resultaten met betrekking tot recall performance? Welke redenen zijn hiervoor aangevoerd? (4)

A

Gemixt;

  1. Soms hebben individuen niet de mogelijkheid om meer verwerking toe te passen op een stimulus, ook al is deze opvallend, bijvoorbeeld wegens tijdgebrek.
  2. Aanvullende verwerking het herinneren van informatie met name te versterken wanneer de codering- en herinnercondities compatibel zijn.
  3. Opvallendheid geen invloed heeft op de hoeveelheid van herinneren, maar op de moeite waarmee de informatie herinnert kan worden.
  4. Waar gaat het bij de recall meting om?
18
Q

Hoe wordt een stimulus gecodeerd?

A

Een nieuwe stimulus wordt vaak gekoppeld aan voorgaande kennis, en wordt gecategoriseerd in een betekenisvolle categorie. Wanneer een waargenomen target past binnen een categorie kan de waarnemer meer informatie afleiden dan gegeven was. Individuen categoriseren niet alleen objecten en personen, maar ook gedragingen. Voorafgaande kennis kan dus gebruikt worden om bepaalde interpretaties en inferenties te maken, of om gedragingen van het target te coderen.

19
Q

Wat is een categorie?

A

Een elementaire kennisstructuur, die overeenkomt met een bepaald concept of een bepaalde klasse van objecten.

20
Q

Wat is toepasbaarheid?

A

Dat de categorie potentieel gebruikt moet kunnen worden om betekenis te geven aan de stimulus

21
Q

Wat is beschikbaarheid?

A

de moeite waarmee voorafgaande kennis opgehaald kan worden uit het geheugen

22
Q

Welke twee algemene principes beïnvloeden de toegankelijkheid (beschikbaarheid) van voorafgaande kennis?

A
  1. Frequentie

2. Recency

23
Q

Wat verstaat men onder frequentie?

A

informatie die vaak gebruikt wordt eenvoudiger op te halen dan informatie die niet vaak gebruikt wordt

24
Q

Wat is recency?

A

Informatie die net gebruikt is wordt sneller opgehaald dan informatie die veel langer geleden gebruikt is

25
Q

Waarin komt het recency principe duidelijk naar voren?

A

Primingexperimenten

26
Q

Wat is priming?

A

Informatie activatie, waardoor de informatie eerder gebruikt zal worden in de verdere verwerking

27
Q

Wat is een belangrijke assumptie van primingonderzoek?

A

individuen niet zoeken naar bepaalde categorieën die relevant zijn voor het coderen van een bepaalde stimulus input. Vanwege capaciteitsbeperkingen kunnen individuen niet alle categorieën nagaan; ze moeten het zoekproces afkappen (truncate the search process) wanneer ze een toepasbare categorie gevonden hebben.

28
Q

Waarvan hangt het informatiezoekproces af?

A
  1. verwerkingscapaciteit

2. verwerkingsmotivatie

29
Q

Waarom wordt informatie opgeslagen?

A

Om in nieuwe situaties efficiënt te kunnen handelen

30
Q

Wat kan bijdragen aan de opslagprocessen?

A
  1. verwerkingsdoelen

2. voorafgaande kennis

31
Q

Wat is consistente informatie en waardoor wordt dit eenvoudig opgeslagen?

A

Nieuwe informatie die overeenkomt met de kennis van een individu.

Er wordt simpelweg een link gelegd met de kennisstructuur.

32
Q

Welk risico brengt consistente informatie met zich mee?

A

Intrusion errors, waarbij een individu algemene kennis gebruikt om informatie te reconstrueren terwijl dit geen deel uitmaakte van de gegeven informatie.

33
Q

Wat gebeurt er met inconsistentie informatie?

A

Dit kan niet worden geconstrueerd aan de hand van bestaande kennis; Dit betekent niet dat inconsistente informatie verloren gaat. Inconsistente informatie vraagt over het algemeen meer aandacht, en individuen gebruiken meer verwerkingsbronnen om hiermee om te kunnen gaan. Hoe meer individuen aan iets denken, hoe eerder het opgehaald zal worden, omdat er voldoende verwerkingsbronnen waren tijdens het coderen en opslaan.

34
Q

Welke eerder geleerde dingen komen terug in het stukje over consistente en inconsistente informatie? (5)

A
  1. opslag en ophalen hangt af van voorafgaande kennisstructuren (thema 1)
  2. De hoeveelheid verwerking (thema 3)
  3. Adaptieve waarde
  4. Simplificatie
  5. Verwerkingsbronnen
35
Q

Wat zijn overeenkomsten en verschillen tussen oordelen, inferenties en beslissingen?

A
  1. Delen constructieve kwaliteit
  2. Maken gebruik van informatie die nog niet gegeven was –> disposities uit gedragingen –> fundamentele attributiefout
  3. Oordelen: Locatie langs dimensie / continuüm
    Beslissing:Twee of meer opties (of zijn het toch mogelijkheden langs die dimensie?)
36
Q

Wat is een oordeel? (8) (selecteren, wegen en integreren van informatie)

A

Het oordeel van een individu verwijst naar de inhoud van de informatie die in gedachten komt wordt wanneer het oordeel wordt gevormd.

  1. Voorafgaande kennis
  2. Capaciteitsbeperkingen
  3. Recency
  4. Frequency
  5. Persoonlijke relevantie
  6. Beschikbare bronnen
  7. Perifere cues
  8. Stimulus input situatie
37
Q

Wat is de beschikbaarheidsheuristiek?

A

de beschikbaarheidheuristiek, waarbij individuen hun oordelen niet alleen baseren op de inhoud van de geactiveerde informatie, maar ook op de eenvoud waarmee deze informatie in je gedachten komt. De assumptie achter deze heuristiek is dat wanneer exemplaren van een categorie makkelijk in je gedachten komen, er hier ook veel van zullen zijn.

38
Q

Welke vormen kan een gedragsrespons aannemen?

A
  1. Individuen kunnen hun oordelen direct communiceren naar andere personen

a) Interactie tussen individuen versterken
b) Individuen direct feedback krijgen en hun wereldbeelden vergelijken, wat een ondersteuning kan zijn van hun zelfbeeld of de accuraatheid van de informatie

  1. Ook vormen interne beslissingen en oordelen de basis voor het hele spectrum van gedrag. De gecommuniceerde oordelen en gedragingen komen niet altijd overeen met de interne representatie van het te beoordelen target. Bovendien nemen individuen ook andere aspecten van de situatie me, afgezien van het target, zoals sociale normen.
39
Q

Wat komt naar voren in de theory of planned behavior van Fishbein & Azjen?

A

De interactie tussen sociale normen en attitudes:

Attitudes beïnvloeden meestal het gedrag, maar kunnen soms overstemd worden door sociale normen.