Hoofdstuk 2 Flashcards

Alleen nieuwe theorie, dus geen vaardigheden en stof van vorig jaar

1
Q

fossiele brandstoffen

A

Oudere energiebronnen (miljoenen jaren) van resten van planten en dieren, zoals olie en steenkool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gefrationeerde destillatie

A

Scheiding van vloeistoffen in verschillende fracties op basis van kookpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

koolwaterstoffen

A

Verbinden van waterstof en koolstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

blokschema

A

Visuele weergave van een proces met blokken voor stappen en lijnen voor stofstromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

recirculeren

A

Hergebruiken van stoffen in een proces door ze opnieuw in te voeren in de stofstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

continuproces

A

Productieproces dat continu doorgaat zonder onderbrekingen, vaak efficiënter dan batchprocessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

batchproces

A

Productieproces waarbij grondstoffen in afzonderlijke, beperkte hoeveelheden worden verwerkt tot een eindproduct per keer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

alkanen

A

CnH2n+2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

isomerie

A

Als bij één molecuulformule twee of meer verschillende structuurformules mogelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

isomeren

A

stoffen met dezelfde molecuulformule maar een andere structuurformule zijn isomeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kraken

A

Een chemisch proces waarbij grote koolwaterstofmoleculen, zoals alkanen, worden afgebroken tot kleinere, meer bruikbare moleculen zoals alkenen, vaak onder invloed van hitte en soms een katalysator.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verzadigde koolwaterstoffen

A

Koolwaterstoffen waarin alleen enkele bindingen tussen koolstofatomen voorkomen, zoals alkanen. Ze zijn volledig “verzadigd” met waterstofatomen.

dus alleen c-c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

onverzadigde koolwaterstoffen

A

Koolwaterstoffen met minstens één dubbele of drievoudige binding tussen koolstofatomen, zoals alkenen en alkynen.
c=c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

alkenen

A

CnH2n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

alkynen

A

CnH2n-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

benzeen

A

Een aromatische koolwaterstof met de formule C6H6, bestaande uit een ring van zes koolstofatomen met afwisselend enkele en dubbele bindingen, ook wel een benzeenring genoemd.

17
Q

aromaten

A

stoffen waarvan de moleculen een benzeenring hebben

18
Q

additiereactie

A

Een reactie waarbij atomen worden toegevoegd aan een molecuul met een dubbele of drievoudige binding, waardoor deze bindingen worden verbroken en enkelvoudige bindingen ontstaan.

19
Q

substitutiereactie

A

Een chemische reactie waarbij een atoom of groep atomen in een molecuul wordt vervangen door een ander atoom of groep. Vaak bij verzadigde koolwaterstoffen.

20
Q

halogeenalkanen

A

Koolwaterstoffen waarin één of meer waterstofatomen zijn vervangen door halogeenatomen (zoals fluor, chloor, broom of jood).

21
Q

een alcohol

A

Een stof waarvan de moleculen een -OH groep bevatten noem je een alcohol

22
Q

Hydroxylgroep

A

Naam voor -OH groep

23
Q

Alkanol

A

Als in een molecuul van een alkaan één waterstofatoom door een hydroxyl is vervangen, heb je een alkanol.

CnH2n+1OH

24
Q

Aminogroep

A

Naam voor -NH2 groep

25
Q

Amine

A

Een stof waarvan de moleculen -NH2 groepen bevatten

26
Q

Alkaanamine

A

Als in een molecuul van een alkaan één waterstofatoom door een aminogroep is vervangen, spreek je van een alkaanamine

27
Q

Fijnstof

A

Kleine deeltjes (zoals stof, roet, en zand) in de lucht, vaak kleiner dan 10 micrometer, die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. Ze kunnen diep in de longen doordringen en bijdragen aan luchtvervuiling.

28
Q

Emissie

A

Het vrijkomen van schadelijke stoffen of gassen in de lucht, water of bodem, zoals door industrie, voertuigen of energieproductie.

29
Q

Zure regen

A

Neerslag (regen, sneeuw, mist) die door vervuiling zoals zwaveldioxide en stikstofoxiden zuur is geworden. Dit veroorzaakt schade aan milieu, gebouwen en gezondheid.

30
Q

Ozonlaag

A

Laag in de atmosfeer, hoog in de stratosfeer, die de aarde beschermt tegen schadelijke UV-straling door het opnemen ervan. Het bestaat uit ozon (O₃) en is essentieel voor het leven op aarde.

31
Q

TGG-waarde

A

Maximale concentratie van een stof in de lucht op de werkplek waaraan werknemers langdurig blootgesteld mogen worden zonder gezondheidsschade. Het wordt gebruikt om de veiligheid van werknemers te waarborgen in industriële omgevingen.

32
Q

Natuurlijk broeikaseffect

A

Een natuurlijk proces waarbij bepaalde gassen in de atmosfeer, zoals waterdamp en koolstofdioxide, warmte van de zon vasthouden. Dit zorgt ervoor dat de aarde warm genoeg blijft om leven mogelijk te maken. Zonder dit effect zou de aarde te koud zijn om te overleven.

33
Q

Versterkt broeikaseffect

A

Dit effect ontstaat wanneer menselijke activiteiten, zoals het verbranden van fossiele brandstoffen, extra broeikasgassen zoals CO₂ in de atmosfeer brengen. Hierdoor wordt meer warmte vastgehouden, wat leidt tot de opwarming van de aarde en veranderingen in het klimaat.

34
Q

Broeikasgassen

A

Gassen in de atmosfeer die warmte vasthouden en bijdragen aan het broeikaseffect. Voorbeelden zijn koolstofdioxide (CO₂), methaan (CH₄), stikstofoxiden (N₂O) en waterdamp. Ze zijn essentieel voor het behouden van een leefbare temperatuur op aarde.

35
Q

Biobrandstoffen

A

Duurzame brandstoffen gemaakt van organisch materiaal, zoals planten en afval. Ze zijn hernieuwbaar en kunnen gebruikt worden in plaats van fossiele brandstoffen. Voorbeelden zijn bio-ethanol en biodiesel. Biobrandstoffen helpen de CO₂-uitstoot te verminderen, maar de productie kan ook leiden tot concurrentie met voedselgewassen en ontbossing.

36
Q

Biomassa

A

Organisch materiaal, zoals planten en afval, dat kan worden gebruikt als brandstof of voor energieproductie. Het is hernieuwbaar en helpt bij het verminderen van CO₂-uitstoot wanneer duurzaam geoogst en gebruikt.