Hoofdstuk 2 Flashcards
Welke affaire speelde zich af in 1979-1988 in nederland over het willen onderzoek van biologische factoren van gedrag?
Criminoloog Buikhuisen wilde onderzoek doen naar de biologische factoren van crimineel gedrag.
Zijn ideeen zorgde voor grote weerstand in de pers en bij colllega’s. Dit leidde tot zelfs bedreigingen aan zijn adres.
Volgens deze critici zou economische ongelijkheid, armoede en ongelijke kansen in belangrijke mate bijdragen tot ongewenst gedrag. Of dat het volgens VN kwam door moderne kapitalistische maatschappij en/of een autoritaire opvoeding.
Hij besloot in 1988 te stoppen met de wetenschap. 2009 is hij gerehabiliteerd
Wat is het principieele argument van de neurobiologische benadering?
Dat hersenen in hoge mate betrokken zijn bij de totstandkoming van gedrag
Wat is frenologie
Capaciteiten en persoonlijkheid kunnen worden afgeleid van de vorm van de schedel.
Sinds Broca,, Fritsch en Hitzig staat vast dat hersen in hoge mate betrokken zijn bij de totstandkoming van gedrag. Wat vonden zij?
Broca’s afasie: Beschadiging van linkerfrontaalkwab leidt tot langzame en slecht articulerende taal (1861)
Fritsch en Hitzig (1870): Dierproeven blijkt dat elektrische stimulatie kan resulteren in gecoordineerde bewegingen van de ledematen
Wat zijn nadelen van het gebruik van medicijnen (2pt)
- Medicatie kan leiden tot lichamelijke of geestelijke gewenning, waardoor zomaar stoppen meestal niet gaat.
- Bij met name ouderen kunnen er problemen ontstaan bij het gelijktijdig gebruiken van meerdere medicijnen
Wanneer kwamen de eerste medicijnen voor psyische problematiek op de markt en hoe zijn die doorontwikkelt?
Jaren vijftig waren antipsychotische medicijnen ontdekt (neuroleptica) - namen: chloorpromazine en Haloperidol.
Mensen met schizofrenie konden zich weer staande houden in maatschappij
Doorontwikkelt in jaren 80 tot atypische antipsychotica of ook wel 2e generatie. Minder bijwerking en gewenning.
Welke bronnen van onderzoek worden gebruikt bij genetisch onderzoek? - leg uit en noem een probleem van elk soort onderzoek
Probleem: omgeving is niet uit te sluiten bij famillie en tweeling. Families delen naast genen ook omgeving-. 2eiig kunnen anders behandeld worden dan 1 eiig omdat ze meer op elkaar lijken
Familiestudies: vatbaarheid kan overgeerfd worden. Hoe vaker het voorkomt in famillie hoe meer bewijs voor invloed genen
Tweelingstudies:
Eigenschap bij beide leden van tweeling voortkomt noem je concordantie. Verschil eeneiige en tweeeiige. Als concordantiecoefficient bij eeneiig hoger is dan bij tweeiig suggereert dat genetische invloed
Adoptiestudies:
geadopteerde kinderen bij wie een stoornis in biologische famillie voortkomt, vaker die stoornis hebben dan geadopteerde kinderen zonder die stoornis in hun biologische famillie.
Hoe wordt de mate waarin een eigenschap zoals een psychische stoornis bij beide leden van tweelingen voortkomt genoemd en berekend?
Concordantie
Concordantiecoefficient
Concordantie van 0.80 bij 1 eiig, en concordantie van 0.50 bij tweeeiig. Dan is CC 2x het verschil daartussen, dus 0.60. Eigenschap is 60 procent bepaald door erfelijkheid
Welke types zijn er te ondescheiden als het gaat om genen en interactie met de omgeving
Genotype en Fenotype
Genotype= genetische bagage
Fenotype = uitkomst van interactie van omgeing met genen - vb huidskluir
Welke twee hersenstructuren spelen sterk op elkaar in als het gaat om emoties en de regulatie daarvan?
Limbisch systeem en prefrontale cortex
Welke hersentstructuren zijn onderdeel van het limbisch systeem (3pt)
Amygdala, Hippocampus, hypothalamus
Welke rol heeft het limbisch systeem (5pt)
Emotie, motivatie, genot, emotioneel geheugen - meest in verband gebracht met angst
Welk systeem is de amygdala (naast limbisch systeem), een onderdeel van en leg het syteem uit?
Saillantie netwerk
een neuraal netwerk van hersenstructuren dat signalen van beloning, gevaar, pijn en bedreiging opmerkt en verwerkt.
Geactiveerd bij opvallende gebeurtenissen in de omgeving
Wanneer werkt de amygdala vooral samen met de hippocampus en de PFC?
Wanneer we zaken uit onze omgeving waarnemen waarbij nadere vewerking van zintuigelijke prikkels is vereist, zoals bij het zien van iets wat gevaar betekent
Bij welke processen is de PFC betrokken? (2 kern, iedere 3 sub)
1) cognitieve processen zoals: Aandacht, verbaal geheugen, psychomotorische snelheid.
2 )Bewerkstelligen van doelgericht gedrag zoals: planning, initieren, inhiberen