Hoofdstuk 1 Flashcards
Wie is de godfather van de Nederlandse Psychologie
Duijker
Hoe kan je de disciplines van psychologie opdelen
Basisdiscirplines (5): Functieleer, Ontwikkelings, Sociale, Persoonlijkheids, Methodenleer
Toepassingsgerichte disciplines (3): Onderwijs, Klinische en gezondheids, arbeids- en organisatie
Duijker (1959)
Wat is de kern van het vakgebied van de Klinische Psychologie (3 punten)
1 - Het gaat om psychische stoornissen (abnormal psychologie)
2- Het gaat om gedrag dat afwijkt van de norm
3 - Afwijkingen die lastig zijn voor de persoon zelf of voor de omgeving
Welke drie elementen kunnen afwijken voor de individuele persoon?
Afwijkend gedrag (excessief drinken)
Afwijkende gedachtes (bv dwanggedachten)
Afwijkende belevingen (exteme angsten)
Vaak een combinatie van deze drie
Waar kunnen mensen ook afwijken van de norm, naast afwijkingen binnen de individuele persoon?
afwijken van de norm in relaties met anderen. Ouders die overbezorgd zijn, partners die extreem agressief zijn, overmatig onttrekken uit contact met anderen.
Wat is het belang van de basisdisciplines in relatie tot KP
Kennis van de normale psychologische functies, ontwikkeling, sociale psychologie, en persoonlijkheidspsychologie is nodig om afwijkingen van de norm te kunnen vaststellen en begrijpen.
Waar let je op bij het vaststellen van wanneer gedrag abnormaal is? (2 punten)
Hoe meer van de factoren van abnormal gedrag aanwezig is, en hoe duidelijker ze op de voorgrond treden, hoe eensgezinder mensen zullen zijn in hun beoordeling dat dat gedrag abnormaal is.
Ten minste 1 van de 7 factoren moet zich voordoen om van abnormaliteit te spreken
Wat zijn de 7 factoren van abnormaal gedrag
1) Persoonlijk lijden: (niet voldoende voorwaarde, na overlijden van dierbare bv heel normaal. Sommige stoornissen gaan soms gepaard met geen persoonlijk lijden (overtuigd zijn dat je Napoleon bent kan heel fijn voelen)
2) Disfunctionaliteit van gedrag voor dagelijks functioneren en welbevinden (beroepsmatig en in relaties). - ook disfunctioneel als het anderen stoort
3) Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag. (vol eten met boulimia en dan kotsen
4) Onvoorspelbaarheid en controleverlies
(timide vriendelijke man, die opeens een kennis aanvliegt) - Schreeuwende vrouw op een plein (kan ook zijn omdat vrouw net bestolen is)
5) Opvallend en onconventioneel gedrag
Als mensen het gedrag ook sociaal onwenselijk achten, zijn zij geneigd dat gedrag als pathologisch te zien
6) Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
7) Overtreden van morele normen
Deze factoren geven enig inzicht in de aard van abnormaal gedrag
Wat is de definitie van psychische stoornissen volgens de DSM-5-TR (drie punten)
Kort antwoord. Een psychische stoornis is:
1) symptomen op het gebied van cognitieve, affectieve en conatieve functies
2)Symptomen zijn uiting van disfunctie in psychologiche, biologische of ontwikkelingsprocessen
3) Lijdensdruk of beperking in het functioneren
Uitgebreid:
Een psychische stoornis is
1) Een syndroom gekenmerkt door klinische significante symptomen op het gebied van de cognitieve functies, de affectieve functies of de conatieve functies van een persoon
2) Dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische, of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren
3) Stoornissen gaan gepaard met significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden
Wat valt volgens de DSM-5-TR niet onder psychische stoornissen? (2 punten)
Uitzonderingen:
1) Reactie op veelvoorkomende stressor of een verlies die te verwachten valt en cultureel is geaccepteerd
2) Sociaal deviant gedrag (bv op politiek, seksueel of religieus gebied) en conflicten tussen individu en maatschappij tenzij dit voortkomt uit het disfunctioneren van de persoon in kwestie.
Op welke impliciete veronderstelling is de definitie van de DSM-5-TR van klinische stoornissen gebaseerd
Dat het mogelijk is psychisch gezonde mensen te onderscheiden van degenen met een psychische stoornis. Het onderscheid tussen normaal en abnormaal gedrag kan worden bepaald
Welke drie modellen zijn er die uitspraken doen over het onderscheid tussen normaal en abnormaal gedrag? (leg de kern uit)
1) Statistisch model
Menselijke eigenschappen zijn min of meer normaal verdeeld in de samenleving
2) Medisch of ziektemodel
somatogene of psychogene mechanismen liggen ten grondslag aan de stoornis. Het gaat erom dat ze aantoonbaar zijn, bij psychogeen lastiger.
THEREPEUT EN PATIENT
3) Het leer of onderwijsmodel
Pas als mensen niet meer zelf de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun eigen gedrag kunnen ze als ziek worden beschouwd. (demarcatie/afgrenzingscriterium). Anders gaat het om levensproblemen.
Stoornissen ontstaan door verkeerd gelopen leerprocessen. Aanreiken van kennis en vaardigheden
LERAAR EN LEERLING
Minder stigmatisering, recht doen aan eigen verantwoordelijkheid
Wat zijn drie nadelen van het statistisch model om de grens tussen normaal en abnormaal te bepalen?
- Afgrenzingkwestie, waar de grens ligt is arbitrair.
- zegt niks over hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal te kunnen noemen. Niet alle stoornissen vallen binnen een normaalverdeling. (Genderdysforie)
- ## Een extreme score hoeft niet te betekenen dat mensen er onder lijden.
Wat zijn twee kritiekpunten op het medisch/ziektemodel om de grens tussen normaal en abnormaal te bepalen?
Bij veel psychische stoornissen is er niet een eenduidige onderliggend mechanisme aangetoond. Het gaat volgens Szasz om dat het bij stoornissen gaat om afwijkingen van ethische en psychosociale normen en niet om medische afwijkingen.
Het gebruik van begrippen als ziekte en therapie kan stigmatisering in de hand werken. (labelling theorie van Goffman en Scheff)
Wat is de huidige stand van zaken als het gaat om hoe er gekeken wordt naar de grens tussen abnormaal en normaal gedrag? (vijf punten)
1)Een duidelijke grens is er niet. Er is meer sprake van een continuum.
2)De ernst van de klacht voor de individu/omgeving, in combinatie met de duur van de klacht geeft aan of er hulp nodig is
3) Het autoritaire ziektemodel maakt plaats voor meer gelijkwaardigheid voortkoment uit het leermodel. Het gaat om gezamenlijke besluitvorming.
4) Hulpverleners hebben expertise ten aanzien van symptomen, diagnostiek behandelopties etc.
Patienten zijn expert ove eigen behoeftes, voorkeuren, doelen en waarden.
5) Wanneer mensen een zekere afwijken van nromen zowel bij zichzelf als anderen aanvaarden, wordt al veel leed voorkomen.